1951-05-09: |
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Donderdag 17 Mei 1951, no. 93.
Uitspraak: No. 30. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Erebus" in de Stockholmer Scheren. Betrokkene: E. L. Schothorst, kapitein. Op 12 October 1950 is het motorschip „Erebus'', op reis van Stugsund naar Rotterdam, toen het zonder loods door de Stockholmer Scheren voer, bij de prik van Granhamsfjorden aan de grond gelopen. Met behulp van een sleepboot is het schip, dat water maakte in de voorpiek, vlot gekomen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Erebus" E. L. van Schothorst, wonende te Groningen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 9 April 1951, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de uitkijk van de „Erebus", zomede van de te Stockholm en Rotterdam afgelegde scheepsverklaringen, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing bij deurwaardersexploit was betekend, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken : Het motorschip „Erebus" is een Nederlands schip, toebehorende aan H. Schothorst, te Groningen. Het meet 477 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 375 pk Brons-diesel-motor. Op 11 October 1950 17.30 uur vertrok de „Erebus", beladen met 186½ standaard gezaagd hout, waarvan 56½ standaard aan dek was gestuwd, van Stugsund met bestemming Rotterdam. De diepgang was vóór 10'7", achter 11'2". Inclusief de kapitein bestond de bemanning uit 9 personen. De kapitein besloot zijn route te nemen door de Stockholmer Scheren en daar dit traject bij dag zou worden bevaren, hij er goed bekend was en het weer gunstig was, achtte de kapitein het niet nodig bij Simpnasklubb, dat 12 October te 5.20 uur werd gepasseerd, een loods te nemen. De kompassen wezen goed aan en de kapitein, had nieuwe kaarten van de Scheren. De kapitein was steeds met de roerganger op de brug. Tegen dag-worden, te 6.35 uur, werd het vuur van Farholmsrevet gepasseerd. Hier moest even worden gestopt voor een tegenligger. Na het vuur werd de prik van Farholmsrevet gepasseerd aan bakboord op ongeveer 200 meter afstand. De koers werd nu O.Z.O.½O.; op deze koers had het kompas geen deviatie. Nu werd scherp uitgekeken naar de prik van Granhamsfjorden, welke 1,2 mijl verder moest liggen en aan stuurboord moest worden gehouden. Na 6.00 uur was de afgeloste roerganger als uitkijk op de brug gebleven. De vaart was volle kracht, 8,5 mijl. Aan s.b.-zij werden eilanden en stenen gezien, maar niet de gezochte prik. Wel zag de kapitein de volgende prik met topteken bij Norrstensöreri. Toen de kapitein een peiling van deze prik wilde nemen, zag hij plotseling aan bakboord op 170 meter afstand de prik van Granhamsfjorden. De kapitein draaide zelf het roer bakboord aan boord en zette de motor op volle kracht achteruit, maar te 6.45 uur liep de „Erebus" op koers N.¼W. met ongeveer nog 5 mijl vaart aan de grond. De prik was toen op s.b.-boeg op 10 a 15 meter afstand. Deze prik slak slechts 60 cm boven water uit en was door witte kopjes op de golven, ten gevolge van de aanwakkerende wind, moeilijk zichtbaar. Het bleek, dat de voorpiek water maakte. Toen het niet lukte vlot te komen met behulp van de schroef of door een anker uit te brengen, werd een sleepboot besteld. Deze kwam in de namiddag en maakte te 18.20 uur vast. Te 18.30 uur slaagde de sleepboot er in de „Erebus" vlot te trekken. Om het schip te lichten, was in de loop van de dag 15 standaard hout geworpen. Na het vlot komen kwam de „Erebus" eerst ten anker, maar verstoomde dan naar Högmarsö, alwaar 13 October te 0.30 uur werd gemeerd. Daarna voer men naar Stockholm; hier is het schip in het droogdok opgenomen. Een lasnaad in de voorpiek bleek gescheurd te zijn. Verder waren enige platen en spanten aan s.b.-zij bij tank 1 opgezet. Op 23 October mocht de „Erebus" de reis naar Rotterdam voortzetten. Ter zitting heeft betrokkene geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde verklaard. Hij voegde daaraan toe, dat hij het, gezien de gunstige omstandigheden en zijn plaatselijke bekendheid, niet nodig achtte kosten te maken door het nemen van een loods. Bij Farholmsrevet werd het daglicht, betrokkene voer verder op zicht van de prikken, maar niet in lichtsectoren. De ,.Erebus" heeft hier ongeveer 10 minuten gestopt gelegen voor een tegenligger. Betrokkene kan geen verklaring geven voor het zo ver uit de koers geraken. Hij heeft de roerganger gecontroleerd, de kompassen waren goed, maar hij oppert het denkbeeld, dat magnetische storingen de kompassen hebben beïnvloed of dat er zuidelijke stroom heeft gelopen. Betrokkene ziet in, dat hij de koers te krap heeft gesteld en had moeten stoppen, toen hij de bewuste prik niet tijdig zag. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat de kapitein besloot zijn route door de Scheren te nemen in plaats van buitenom te gaan. Hij was van oordeel, dat hij voor dit traject geen loods nodig had. Hij was daar goed bekend en had goede kaarten aan boord. De kapitein heeft hierbij geen aandacht besteed aan artikel 344 Wetboek van Koophandel, dat voorschrijft, dat de kapitein verplicht is een loods te nemen overal waar de wet, de gewoonte of de voorzichtigheid dit gebiedt. De kapitein had onder de voormelde bestaande omstandigheden de reis ook wel zonder loods kunnen volbrengen, maar dan had hij de in de kaart getekende aanbevolen routes zoveel mogelijk moeten volgen. Waarschijnlijk is de „Erebus"' tijdens het gestopt liggen verdreven en te zuidelijk gekomen. Betrokkene had na het ronden van Farholmsrevet eerst meer in O.N.O.-lijke koers moeten varen en pas Z.O.-lijk moeten sturen, wanneer hij in de witte sector van dit vuur zou zijn gekomen. Hij heeft echter terstond O.Z.O. gestuurd en wilde zo een hoek afsnijden. Deze stranding had bij enige grotere zorg vermeden kunnen worden. De inspecteur stelt de Raad voor, kapitein Schothorst wegens schuld aan deze stranding te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: De kapitein heeft gemeend, dat hij voldoende plaatselijke bekendheid had om met zijn goed uitgerust schip zonder gebruik te maken van een loods de reis door de Scheren te kunnen maken. De Raad wil nu geen aanmerking maken op dit besluit, maar acht het wel noodzakelijk, dat dan met de grootst mogelijke oplettendheid wordt gevaren. Ook toen bij dag-worden de sectoren der lichten niet meer konden worden gezien, had de kapitein zoveel mogelijk de in de kaart getekende route moeten volgen. Hij heeft een hoek af willen snijden en vertrouwde daarbij op het tijdig zien van prikken. Er waren voldoende bekende vaste punten in zicht om goede bestekken te kunnen maken. Zonder dat het aan betrokkene is opgevallen, is zijn schip zuidelijker uitgekomen, waarschijnlijk door wind- en stroominvloed, vermoedelijk vooral, toen de „Erebus" voor een tegenkomer 10 minuten heeft stilgelegen. Door grotere oplettendheid had deze stranding kunnen worden voorkomen. Hoewel de Raad fouten in het beleid van de kapitein heeft vastgesteld, is de Raad van oordeel, mede gezien het feit, dat de kapitein zijn fouten inziet, dat geen straf behoeft te worden opgelegd. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, S. Vlietstra en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 9 Mei 1951. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman. |