1930-05-05: |
Algemeen Handelsblad 10-09-1930: Raad voor de Scheepvaart: Het motorzeilschip „Europa", dat tijdens mist op de Oostkust van Engeland nabij de monding van de Tees, aan den grond is geloopen. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval door verkeerde navigatie is veroorzaakt. De kapitein zegt, uit angst voor zijn reeder, het er maar op te hebben gewaagd, om naar binnen te gaan, doch dit motief, daargelaten of dit in werkelijkheid heeft bestaan, zou nimmer een onjuiste navigatie kunnen verontschuldigen. Op grond van zijn tekortkomingen straft de Raad den schipper van het motorzeilschip „Europa", door het uitspreken van een berisping.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 26 en Zaterdag 27 September 1930, no.187. No 97.Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het motorzeilschip Europa, dat tijdens mist op de Oostkust van Engeland, nabij de monding van de Tees, aan den grond is geloopen; betrokkene: Jan Pekelder, schipper. Op 5 Mei 1930 is het motorzeilschip Europa tijdens mist op de Oostkust van Engeland, nabij de monding van de Tees, aan den grond geloopen en kort daarna met eigen middelen weer vlot gekomen. In afwijking van het voorstel van den waarnemend hoofdinspecteur voor de scheepvaart P. S. van 't Haaff besliste de bij art. 29 der Schepenwet bedoelde commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaken van dit aan den grond loopen zou instellen, welk onderzoek ter zitting van den Raad van 12 Augustus 1930, in tegenwoordigheid van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart, heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige, buiten eede, Jan Pekelder, destijds schipper op de Europa. Na het verhoor van den getuige besliste de Raad, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag of het ongeval wellicht mede was te wijten aan een daad of nalatigheid van den schipper, voornoemd. De voorzitter deelde hem 's Raads beslissing mede, zette hem uiteen, hoe hij thans in de positie van betrokkene verkeerde en gaf'hem alsnog gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe noodig oordeelde, hem daarbij het laatste woord latende. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het Neclerlandsche motorzeilschip Europa, gemeten 183.18 bruto- en 86,48 netto-registerton, onderscheidingssein N.R.D.Q., is in het jaar 1927 te Groningen van staal gebouwd en behoort aan de Naamlooze Vennootschap Zeevaart Maatschappij ,,Hunsingo", aldaar. Het schip is voorzien van een motor van 105 P.K., systeem Brons. Sinds Februari 1930 was getuige Pekelder, in het bezit van een diploma kleine vaart, schipper op het vaartuig. Op 3 Mei 1930 vertrok de Europa, bemand met 4 personen, van Ostende met een lading dakpannen naar Stockton- on-Tees. De diepgang bij vertrek was vóór 21, achter 22 d.M.; het schip was tot het uitwaterings- merk aangeladen. Zondag 4 Mei, namiddags 6 uur, werd Flamborough Head W.Z.W. gepeild, 's Avonds 11 u. 35 m. werd 'de lichttoren van Withby volgens vierstreekspeiling op 2½ mijl afstand gepasseerd, stand log 35. De koers werd veranderd in N.W. Twee uur daarna werd het dik van mist. Men liet den motor langzaam draaien, vaart naar schatting 2 a 2½ mijl, terwijl geregeld mistseinen werden gegeven. Toen de schipper meende dwars van de monding van de Tees te zijn, stand log 54, werd koers veranderd in W.Z.W. ½ W. om de gasboei van deze rivier te verkennen. Plotseling werden vooruit verschillende lichten waargenomen, welke de schipper aanvankelijk aanzag voor de lichten van West Hartlepool. De motor werd gestopt en vervolgens werd volle kracht achteruit- geslagen. Gelood werd 7 vadem. Nu werd zuidelijker gestuurd om met het mistsein aan stuurboord den wal dichter te naderen. Doch kort daarop liep het schip plotseling aan den grond en bleef zitten, zooals later bleek, bezuiden den ingang van de rivier. Ten gevolge van de deining stootte het schip eenige malen. Met achteruitwerkenden motor gelukte het weer vlot te komen, waarna op 7 vadem werd geankerd. Zoodra het opklaarde, werd de reis vervolgd. Nu bleek, dat de lichten, welke de schipper voor die van West Hartlepool had aangezien, afkomstig waren van een groot stoomschip, dat voor hem het licht van de gasboei onderschepte. Met het oog op de deining achtte de schipper het niet geraden eerder te ankeren en heeft hij getracht naar binnen te komen. Te Stockton-on-Tees werd geconstateerd, dat de voorpiek water maakte. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat de navigatie van den kapitein niet juist is geweest en hij, toen bij het aanloopen van den wal 7 vadem was gelood, of had moeten ankeren of op zee had moeten houden om den dag af te wachten; dat het bezwaar van den kapitein om te ankeren reeds daarom niet opgaat, omdat hij dan maar het schip op zee had moeten houden, waartegen geen enkel bezwaar bestond. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval door verkeerde navigatie is veroorzaakt. De kapitein zegt, uit angst voor zijn reeder, het er maar op te hebben gewaagd om naar binnen te gaan, doch dit motief, daargelaten of dit in werkelijkheid heeft bestaan, zou nimmer een onjuiste navigatie kunnen verontschuldigen. Toen hij 7 vadem had gelood en het mistsein aan stuurboord hoorde, had hij het lood gaande moeten houden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Had hij dit gedaan, dan had hij zeer zeker wel eens minder dan 7 vadem gelood. Op deze wijze had hij tijdig kunnen bemerken, dat hij niet verder door kon gaan en zou hij het aan den grond stooten hebben voorkomen. Beter ware het echter, naar 's Raads oordeel, geweest, indien hij onder de gegeven omstandigheden niet getracht had naar binnen te gaan. Het bezwaar, dat de kapitein had tegen ankeren — de deining —, kan niet als juist worden erkend. Na het stooten bleek het wèl mogelijk om ten anker te gaan. Op grond van voormelde tekortkomingen straft de Raad den betrokkene, Jan Pekelder, schipper van het motorzeilsehip Europa, geboren 31 October 1895, wonende te Groningen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap, A. L . Boeser, leden, B. C. van Walraven, plaatsvervangend lid, H. Wegener, buitengewoon lid, G. Mulder, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 9 September 1930. (Get.) B. M. Taverne, C. J. Canters. G. J. Lap A. L. Boeser, B. C. van Walraven, E.L Wegener, G. Mulder, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |