1937-07-12: |
NvhN 03-08-1937: Raad voor de Scheepvaart. Aanvaring van het motorschip „Senang".
De Raad voor de Scheepvaart heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de aanvaring tusschen het motorschip Senang (metende 313 bruto reg. ton thuis behoorende te Delfzijl, en een Deensch motorscheepje op 12 Junl j.l. nabij Ostre-flak.
Opgeroepen was dc stuurman van de „Senang", die verhoord werd op schuldvraag.
De stuurman verklaarde, dat het schip in ballast voer. Tijdens het ongeluk stond de stuurman alleen aan het roer. Van zijn plaats af in het stuurhuis kon hij niet over het hooge voorschip heen zien. Eerst door roepen van anderen werd de stuurman gewaar, dat de Senang tegen een Deensch scheepje, dat op anker lag, was opgevaren. Het scheepje zonk dadelijk, doch de drie opvarenden wisten zich aan boord van de Senang in veiligheid te brengen. De voorzitter verweet den stuurman onvoldoende voorzorgmaatregelen te hebben genomen. Aangezien van de stuurhut ult niet goed vooruit kon worden gezien, had hij voor een uitkijk moeten zorgen. Inplaats van dit te doen, heeft hij een matroos, die zich bij hem in het stuurhuis bevond, naar beneden gestuurd. De Raad zal later uitspraak doen.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 21 September 1937, no.181. No.84 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zakede aanvaring van het Nederlandsche motorschip Senang met het Deensche visschersvaartuig P. Madsen in het Kattegat nabij het lichtschip Östre Flak. Betrokkene: stuurman Jan Buisman. Op 12 Juni 1937 is het Nederlandsche motorschip Senang in het Kattegat nabij het lichtschip Östre Flak in aanvaring gekomen met het Deensche visschersvaartuig P. Madsen. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze aanvaring zou instellen. Genoemde commissie besliste bovendien, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag of deze aanvaring wellicht mede was te wijten aan schuld van den stuurman Jan Buisman, wonende te Groningen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 2 Augustus 1937 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart, die verhinderd was aanwezig te zijn. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde Jan Buisman, voornoemd, als betrokkene, buiten eede. De voorzitter zette hem doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. De verklaringen, afgelegd bij het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie door den kapitein Izaak Johannes van der Veen en den motordrijver Walter Stegmann, zijn door den secretaris ter zitting voorgelezen. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: De Senang is een Nederlandsch motorschip, metende 313,08 bruto-, 212,57 netto-registerton, roepnaam PHLP, eigendom van de N. V. „Motorschip Fivel", te Delfzijl. Het schip is voorzien van een Benzmotor van 220 pk. De P. Madsen is een Deensch visschersvaartuig, metende 7,33 ton, schipper Niels Jensen Pedersen, te Blokhus. Het scheepje is voorzien van een Struermotor van 15 pk.Op 11 Juni 1937 vertrok de Senang te 4 uur 's middags ledig van Gothenburg naar Fur aan de Limfjord. De bemanning bestond uit zeven personen, terwijl de vrouw van den kapitein als hofmeesteres was gemonsterd. De diepgang was vóór 2½ dm, achter 17 dm. Alleen achter had het schip waterballast, een voorpiektank heeft het vaartuig niet. Bij ledig schip heeft men van uit het stuurhuis en vanaf het dek naast het stuurhuis geen vrij uitzicht over het voorschip. De boeg van het schip is vrij breed. Bovenop het stuurhuis is wel een gelegenheid om uit te kijken, doch daar bevindt zich geen stuurinrichting of telegraaf. Te 6.30 uur werd het lichtschip Vinga gepasseerd; hierna werd koers gesteld op Kobbergrund E. lichtboei, welke boei te 9.45 uur dwars was, log 45. Daarop werd tot 12 uur middernacht Z.W.t.Z. magn. gekoerst, log 61, vervolgens noordwest magnetisch op het lichtschip Östre Flak aan. Te 12 uur 's nachts kreeg de stuurman Jan Buisman de wacht met den matroos K. van der Linde. Het was mooi weer, helder zicht, kalme zee, wind N.N.W., kracht 2. Het licht van het lichtschip Östre Flak was recht vooruit op grooten afstand. Buisman stond in het stuurhuis aan het roer en zond den matroos naar de kombuis om een kopje koffie gereed te maken. Van der Linde was ongeveer tien minuten weg, toen Buisman meende te hooren roepen: „Het schip zit aan den grond!". Hij ging dadelijk in de kaart zien, die achter hem lag. Inmiddels viel het schip een paar streken af naar stuurboord. Nu meende Buisman te hooren roepen, dat er een schip voor den boeg was. De motor werd onmiddellijk gestopt en het roer bakboord gedraaid, om een eventueel gat in het aangevaren vaartuig te blijven vullen. Omstreeks te 0.40 uur werd de kapitein wakker, doordat de motor werd gestopt. Matroos van der Linde kwam hem waarschuwen, dat er een visschersvaartuig voor den boeg zat. Hij spoedde zich hierop aan dek en zag, op den bak gekomen, dat aan bakboord een klein vaartuig tegen de Senang aan lag, het dek reeds te water. In den mast hing een brandende, doch zwaar bewalmde lantaarn. De schipper van het vaartuigje stond reeds op den bak van de Senang, de beide andere opvarenden hingen aan de ankers. Allen waren in ondergoed. De werkboot werd uitgezet om den hond van het Deensche scheepje, die bij het zinken van dat vaartuig te water was geraakt en rondzwom, te redden. De Deensche schipper deelde den kapitein mede, dat men voor anker lag en dat alle drie opvarenden te kooi hadden gelegen toen de aanvaring plaats greep. De motordrijver voelde, terwijl hij in de motorkamer was, een lichten schok; door de spreekbuis riep hij naar de brug: „Zit het schip aan den grond?" Kort daarop werd de telegraaf op „stop" gezet. Hij hoorde roepen en snelde naar dek. Op den bak gekomen zag hij een klein vaartuig voor den boeg en riep thans: „Schip voor den boegl" De lantaarn, welke het vaartuigje aan het stag had hangen, brandde toen nog helder; later, bij hellend schip, minder goed. De stuurman verklaarde geen ander licht dan dat van het lichtschip — vooruit — gezien te hebben, en dat hij ter plaatse, waar 7 vadem water staat, allerminst ten anker liggende schepen had verwacht. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval geheel is te wijten aan onvoldoenden uitkijk, dus aan de schuld van den wachthebbenden stuurman Buisman. Het Deensche vaartuigje lag ten anker — volgens de uit Denemarken- ontvangen gegevens ongeveer 1¾ mijl zuidoost van het lichtschip Östre Flak — en de ankerlantaarn brandde helder. Of daar ter plaatse ten anker liggende vaartuigen konden worden verwacht, doet niet ter zake. Het ankerlicht zou bij behoorlijken uitkijk opgemerkt zijn geworden. Dat dit niet is geschied, moge zijn verklaring vinden in het feit, dat, ledigscheeps, zooals hier het geval was, van de brug af geen voldoende uitzicht over het voorschip bestond — zelfs de kim was, zooals de betrokkene verklaarde, over het voorschip niet zichtbaar —, doch deze omstandigheid kan voor den betrokkene geenszins als een verontschuldiging gelden. Immers, dan was het juist dringend noodig om op den bak of boven op het stuurhuis een uitkijk te plaatsen. Op een hem gedane vraag antwoordde de betrokkene, dat op het stuurhuis gelegenheid tot het houden van uitkijk bestond. In plaats van dezen maatregel te nemen, zendt de betrokkene, die chef van de wacht was, den roerganger van der Linde weg om koffie te zetten. De betrokkene voerde te zijner verdediging aan, dat het houden van goeden uitkijk op de brug toch wel mogelijk was, omdat het schip nogal gierde. Hij begreep dan ook niet, dat hij het ankerlicht niet had gezien. Het is echter zeer goed mogelijk, dat, ondanks het gieren, het ankerlicht achter den breeden boeg van de Senang verborgen bleef. Hoe dit echter ook zij, het ankerlicht van het Deensche vaartuigje had moeten zijn opgemerkt en dat zulks niet is geschied is een gevolg van het houden van onvoldoenden uitkijk en het achterwege laten door den betrokkene van de noodige maatregelen. Aan de onverantwoordelijke navigatie van den betrokkene is dit ongeval te wijten. Het was zeer goed mogelijk geweest, dat hier slachtoffers zouden zijn gevallen, hetgeen gelukkig thans niet het geval was. De raad acht een straf van schorsing hier geboden. Mitsdien: Straft den betrokkene Jan Buisman, stuurman, geboren 3 Mei 1895, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein of stuurman te varen op een schip, als bedoeld bij art. 2 der Schepenwet, voor den tijd van acht dagen. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap en A. L. Boeser, leden, P. A. Arriëns, buitengewoon lid, H. Ebes, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 9 September 1937. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |