1949-10-22: |
Op reis van Kopenhagen naar Odense tussen Fyen en Samso op een mijn gelopen en gezonken. Het schip werd in het vroege voorjaar van 1950 gelicht en gerepareerd en te Slikkerveer hersteld.
Leeuwarder courant 24-10-1949: Nederlands schip zonk binnen twintig minuten. De „Casana" bij Funen op mijn gelopen. Het 400 ton metende Nederlandse motorschip „Casana" van de rederij Schellen Scheepvaart én Bevrachting N.V. te Rotterdam is Zaterdagmiddag in de Deense wateren tussen Funen en Samsoe op een mijn gelopen en gezonken. De uit negen personen bestaande bemanning heeft zich kunnen redden. De „Casana" was met stukgoed op weg van Kopenhagen naar Odensee. Naar kapitein Rijkers berichtte, is zijn schip omstreeks twee uur dicht bij een boei op een mijn gelopen. Het vaartuig zonk binnen twintig minuten. Een der twee sloepen werd vernietigd. Behalve de scheepsdocumenten kon niets gered worden. De voltallige bemanning is na een vier uur lange worsteling met ruwe zee veilig op de Zuid- Oostpunt van het eiland Samsoe geland. De bestuurder van een auto, die de boot zag aankomen, heeft de uitgeputte mannen naar het Ballenhotel te Lushagen gebracht.
De eerste machinist Van Doorn uit Utrecht vertelde, hoe bii een zware explosie de boeg werd opengescheurd. De luiken werden door de druk weggerukt. Hoewel eerst nog overwogen is om het schip aan de grond te zetten, kwam men al spoedig tot de conclusie, dat de overgebleven reddingboot de enige kans op lijfsbehoud was.
Op weg naar de kust zagen de schipbreukelingen verschillende schepen, doch geen ervan kon gepraaid worden. In Denemarken heeft men alle mogelijke hulp ontvangen. De bemanning zal naar Kopenhagen reizen en daar verdere orders van de rederij afwachten
Het Parool 24-10-1949: Nederlands schip bij Fünen op mijn. Bemanning in veiligheid. Het Nederlandse motorschip „Casana" is Zaterdagmiddag tussen Fünen en Samsoe op een mijn gelopen en in twintig minuten gezonken. De gehele bemanning van negen man is na een drie uur lange worsteling met de ruwe zee ongedeerd op de Zuidoostpunt van het eiland Samsoe geland. De uitgeputte mannen zijn met een auto naar het Ballenhotel te Lushagen gebracht. Het 400 ton metende schip was met zestig ton stukgoed op weg van Kopenhagen naar Odensee. De kapitein van de „Casana", Bertus J. Rijkers, vertelde, dat de explosie de achtersteven geheel vernielde. Het schip begon onmiddellijk te zinken.
De Volkskrant 24-10-1949: „Casana” liep op mijn in Deense wateren. Kopenhagen, 22 Oct. (Ritzau- A.N.P.) — Het vierhonderd ton metende Nederlandse motorschip „Casana" van de rederij Schellen Scheepvaart en Bevrachting N.V. uit R'dam is Zaterdagmiddag tussen de Deense eilanden Funen en Samsö op een mijn gelopen en gezonken. De negen opvarenden hebben de schipbreuk overleefd, maar de zestig ton stukgoed is geheel verloren gegaan. Slechts de scheepsdocumenten konden in veiligheid worden gesteld. De bemanning is na een vier uur lange roeitocht ongedeerd in een hotel te Lushagen aangekomen. De explosie was zo hevig, aldus vertelde de machinist van het schip, dat de luiken van het dek werden gedrukt. De boeg scheurde open. Hoewel de kapitein en de bemanning eerst hebben overwogen de „Casana" aan de grond te zetten, kwamen zij spoedig tot de conclusie, dat de bij de explosie overgebleven reddingboot de enige kans op lijfsbehoud was. Binnen twintig minuten was het schip dan ook in de golven verdwenen.
Leeuwarder Courant 28-10-1949: Met de Nederlandse vlag in top zonk de „CASANA" in de Grote Belt. Een kotter voer voorbij, maar men zag de negen schipbreukelingen niet. Dodelijk vermoeid, want ze hadden sinds de ramp van Zaterdag door de emotie nog geen oog dicht gedaan, zijn de negen leden van de bemanning van de tussen de Deense eilanden Fünen en Samsö tragisch ondergegane „Casana" met de Scandinaviëexpress in het vaderland teruggekeerd. „De kapitein houdt zich wel „flink", zei de eerste machinist Van Doorn, „maar het zit hem heel hoog. Hij hield van zijn schip; het was een stuk van zijn leven". Terwijl de express voortjoeg van Utrecht naar Schiedam, deed gezagvoerder Rijkers uit Den Haag ons zijn verhaal, sober maar kernachtig, nu en dan verduidelijkt door een van zijn lotgenoten. De „Casana", een motorcoaster van 400 ton, was geladen geweest met stukgoed en 185 ton waterballast; vanwege het slechte weer. Om vijf voor halftwee die middag gingen zij naar de tussenboei aan de Lillegronden, die om twee uur werd gepasseerd. Juist kwam de eerste machinist het trapje op van de machinekamer en had hij een stompje potlood gegrepen voor een notitie, toen het geluid als van een ondergronds onweer werd gehoord. Bijna onmiddellijk volgde een knal, dat horen en zien verging. De man strompelde de laatste trede op en zag het schip door een hoge vloedgolf opgenomen. „Dat is een mijn", schreeuwde hij en meteen was hij al weer op weg naar de machinekamer om zijn plicht te doen. Maar de schroefas piepte en knarste, zo scheen ze verwrongen te zijn. „Het onderruim al vol water tot aan het tussendek", hoorde hy van dek af roepen en meteen begon de „Casana" zwaar te hellen. Als een acrobaat klauterde hij terug naar het dek. Hoewel er aan stuurboord een groot gat was geslagen, was het de boeg, die zich in het water scheen te boren. De kapitein liet de motor stoppen en gaf order een presenning onder het schip door te halen, om daarna koers te kunnen zetten naar de dichtbij zijnde droge Lillegronden, om te trachten het schip te behouden. Er werd volle kracht gegeven, maar reeds stak het achterdeel van de „Casana" met de schroef in de lucht en ieder moment kon de catastrofe worden verwacht. Bij korte, hoog toeschietende zee en krachtige wind werd daarop vliegensvlug aan lij de bakboordsloep gestreken. Vlug wikkelde de gezagvoerder de scheepspapieren, de reekaarten en zijn kijker in een jas, wierp die in de reddingboot en sprong er als laatste man eveneens in, terwijl het schip onder zijn voeten wegzonk. „Roeien", klonk het commando en ieder begreep, dat er haast bij was. Nauwelijks veertig meter van het schip verwijderd, gebeurde het fatale: met de Nederlandse vlag als afscheidsgroet werd de „Casana" onweerstaanbaar naar de diepte gezogen en slechts enkele brokken hout, wat door de winddruk afgeslagen luiken en presennings, alsmede een zich snel uitbreidende olievlek gaven de plaats aan, waar het drama zich in twintig minuten tijds had afgespeeld. Inmiddels was de wind tot een storm aangewakkerd. Maar was daar niet reeds de redding nabij? Ja, op vijf mijl afstand werd een Deense kotter gezien, die dezelfde vaarrpute had. Besloten werd, de reddingboot met de kop op zee te houden om niet te ver af te drijven en de kans om opgemerkt te worden groter te maken. Maar de straffe wind was niet in hun voordeel en teleurgesteld moesten zij een tijdje later constateren, dat het schip in de verte verdween. Dan maar zien de wal te bereiken. De kapitein pikte zelf de helmstok in en zou die uren lang niet -uit handen geven, alle overslaande zeeën trotserend, maar zich verantwoordelijk voelend voor zijn mannen. Dicht zaten ze tegen elkaar aangedrukt, de acht anderen, geen vin verroerend om het manoeuvreren met het wankele bootje op de hoge zee niet te bemoeilijken en als er nog wat beweging werd gemaakt, was het om het bij gutsen binnenkomende zeewater weg te hozen. „Wat een geluk, dat ik nog een emmer in de boot had gegooid", zei de kapitein met een zwak lachje. Zo werd «er koers gezet naar het eiland Samsö, dat aan de lijkant lag. Er was een zeil gehesen en de felle wind had men mee. Maar nog moest een rif en vooral de felle branding ontweken worden, wilde een landing enige kans van slagen hebben. „Wij waren zeer terneergeslagen. Het schip is ten slotte een stuk van je leven en we waren er allemaal even trots op. Nog zie ik elke nacht dat spookbeeld van de ondergang voor me". Deense hartelijkheid. Na drie uur worstelen met de zee, maar met een gangetje van vier è vijf mijl (dat ons behoud is geweest!), echter drijfnat en verkleumd Van de kou, konden we voet aan land zetten, een steenachtig strand. Goddank, het ergste was voorbij". Het eiland scheen als uitgestorven. Er was geen huis te bekennen. „Het verhaal van de auto, die ons meenam is een sprookje", merkte machinist Van Doorn op. Na een kwartier dwalen over weilanden en door modder, stuitte men op een anderhalve meter hoge afrastering van prikkeldraad. Daarachter lag een eenzame boerderij. „We zagen er uit als zeerovers en de bewoners moeten wel van ons geschrokken zijn", zei de kapitein. Maar de boer en zijn vrouw waren direct behulpzaam, zorgden zoveel mogelijk voor droge kleren, verkwikten de mannen met wijn en warme thee en zorgden voor vuur. „Langzaam aan begonnen we ons weer een beetje mens te voelen". Inmiddels werd de politie gewaarschuwd en deze verscheen na een goed kwartier, maakte rapport op van het gebeurde en zorgde, dat allen onderdak kregen in het Ballenhotel te Ballen. „Wat hebben we ons daar te goed gedaan aan een heerlijke cotelet! Het was aandoenlijk, zo goed iedereen voor ons was". Ook de admiraliteit werd van het gebeurde in kennis gesteld, omdat het wrak gevaar kon opleveren voor de scheepvaart. Door het slechte weer heeft men echter de juiste plaats nog niet kunnen vaststellen. De volgende morgen, Zondag, kreeg iedereen een pak cadeau, een overhemd en een paar schoenen, zodat van de natte kleding een bundeltje kon worden gemaakt. Het bagagenet van de trein lag er nu vol mee. De boot is op het strand achtergebleven en oan de hoede van de autoriteiten van Samsö toevertrouwd. Die dag is men met de veerboot naar Kaïundborg overgestoken, waar de trein naar Kopenhagen kon worden genomen. Ook daar werd voortreffelijk voor ons gezorgd, niet in het minst door de Nederlandse consul-generaal. De „Casana" had reeds een hele, oorlogsgeschiedenis achter de rug. Onder de vroegere naam „Hada" had het schip bij Hansholm op het strand gezeten, was tijdens de oorlog geborgen en in Nederland gerepareerd, maar door een „foefje" uit handen van de Duitsers gehouden. Een tragische bijzonderheid is, dat de tweede machinist met de „Casana" dit jaar zijn tweede schip verspeelde. Hij maakte n.l. ook de ramp van de „Algarve" mee. Naar de kapitein mededeelde, moet het schip als verloren worden beschouwd. Niet alleen is de zee ter plaatse heel diep, maar de kracht van de bom heeft te veel vernield.
Het Vrije Volk 18-03-1950: Het Nederlandse schip „Casana" dat in October in het Kattegat zonk, is weer vlot gebracht. Het blijkt dat het schip niet op een mijn is gelopen, maar aan de grond is gevaren.
1950-25-apr Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Dinsdag 25 April 1950, no.80. No.17 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de ontploffing, welke het motorschip „Casana" trof, toen dit varende was in de Samsö Belt en ten gevolge waarvan het schip spoedig daarna is gezonken. Betrokkene: B. J. Rijkers, kapitein. Op 22 October 1949 is het motorschip „Casana", op de reis van Kopenhagen naar Odense, tijdens het varen door de Samsö Belt getroffen door een zware ontploffing, waardoor terstond het ruim volliep. Men heeft nog getracht het schip op Lillegrund aan de grond te zetten, doch het is spoedig gezonken. De bemanning had nog juist tijd het schip met b.b.-reddingboot te verlaten. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze ontploffing. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Casana" B. J. Rijkers, wonende te den Haag. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 8 Maart 1950, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De Raad nam kennnis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de stuurman, de roerganger en de motordrijver, zomede van de te Kopenhagen afgelegde scheepsverklaring, het scheepsdagboek en van een mededeling van het Deense Ministerie van Handel, Industrie en Zeevaart betreffende de plaats van het wrak, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. Als getuigen onder ede werden gehoord G. D. Toet, stuurman, D: Lammertse, destijds roerganger, en B. van Dooren, 1 ste- motordrijver. De luitenant-ter-zee 1ste klasse Koninklijke marine A.E. M. Schuurbiers werd als deskundige gehoord. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing reeds was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Casana" is een Nederlands schip, toebehorende aan Schellen Scheepvaart en Bevrachting N.V., te Rotterdam. Het meet 258 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een '250 pk. Bolnes-motor. Inclusief de kapitein bestond de bemanning uit negen personen. Op 21 October te 24.00 uur vertrok de ,,Casana", beladen met 60 ton stukgoed en 185 ton ballastwater in de dubbelebodem-tanks, uit Kopenhagen, bestemd voor Odense. De diepgang was vóór 6'2", achter 8'10". Te 2.30 uur van 22 October werd Helsingör gepasseerd; hierna werd de reis vervolgd langs de voorgeschreven geveegde route. Te 9.05 uur werd Kattegat Z.W. v.s. gepasseerd, te 13.25 uur boei 18 en te 14.00 uur de boei Lillegrund aan s.b.-zij op ongeveer 50 meter afstand. Het was vrij goed weer en góed zicht. De wind was Z.Z.W. 4, maar nam in de avond toe tot storm. Op de brug bevonden zich de kapitein, de stuurman en de roerganger. De stuurman ging even na 14.00 uur naar beneden. Na 14.00 uur werd west gestuurd naar de volgende boei; de kapitein heeft met de kijker deze boei recht vooruit gezien. De roerganger zegt ook ver verwijderd recht vooruit een boei te hebben gezien. De vaart was 6½ a 7 mijl. Zonder dat men tevoren iets had gezien op het water, had te 14.10 uur een zware ontploffing plaats aan s.b.-zijde op 1/4 der lengte. Het leek alsof het schip werd opgenomen en neergegooid. De kapitein zette de schoef uit haar werk. Toen het voorluik werd geopend, bleek het ruim reeds vrijwel gevuld te zijn, terwijl de luiken van het hoofddek daarin dreven. De kapitein, die wilde trachten zijn schip op de Lillegrund aan de grond te zetten, stelde de schroef weer te werk en liet Z.Z.O. sturen. Doordat het voorschip snel wegzonk, sloeg de schroef weldra boven water en was de vaart zeer gering. Men trachtte nog een kleed onder het voorschip te halen, maar het water kwam toen reeds op het shelterdek, waarna de b.b.-reddingboot werd gestreken. De schroef en motor werden gestopt en alle opvarenden begaven zich in de boot. Het water stond vóór toen gelijk met de bovenkant van het luikhoofd. Men was nauwelijks 40 meter weggeroeid, toen de „Casana" zonk. De sloep werd door een op enige mijlen afstand passerende kotter niet opgemerkt, maar landde te 17.30 uur op Samsö. De kapitein gaf als gispositie van het zinken van zijn schip op: 55°39'30" N.Br. en 10°37'10" O.L.. De Deense autoriteiten berichtten, dat het wrak is gevonden op 55°40'0" en 10°36'33.". De stuurman heeft nog verklaard, dat de zuidzuidwestenwind drift gaf. Ter zitting verklaarde betrokkene, dat hij zeker in de geveegde geul voer. Hij houdt evenals de getuigen vol, dat een ontploffing heeft plaats gehad. Er is geen waterzuil verrezen, maar betrokkene en getuige Lammertse hebben aan stuurboord even buiten het schip een opwelling van water gezien, doch verkleuring door lucht of modder is niet waargenomen. Betrokkene had op dè dag der zitting van zijn reder vernomen, dat de ,,Casana" onder de bodem even achter de achterkant van luik I iets aan stuurboord een gat heeft van ongeveer 50 bij 40 cm en dat de bodem enige krassen vertoont, zodat het zeer moeilijk is aan te nemen, dat een mijnontploffing deze schade heeft veroorzaakt. Betrokkene en de getuigen ontkennen, dat het schip een wrak of de grond zou hebben geraakt, daar de vaart niet werd vertraagd. Vuurverschijnselen of een zekere lucht zijn niet waargenomen; het schip begon direct na de ontploffing te trillen en de motor maakte een gierend geluid. De ontploffing gaf een doffe knal; men heeft daarvoor geen scherpe klik gehoord, noch iets langs het schip horen schuiven. De stuurman, getuige Toet, zegt, dat, toen luik I werd geopend. enkele luiken van het tussendek reeds door het water waren weggespoeld. Getuige was, evenals de motordrijver, getuige Van Dooren, op het moment der explosie in zijn hut. De roerganger, getuige Lammertse, heeft even vóór de ontploffing de volgende boei recht vooruit gezien. Getuige Van Dooren vermoedt, dat door de ontploffing de tandradoverbrenging is ontzet en dat daardoor het gierende geluid van de motor werd veroorzaakt. De deskundige, de luitenant-ter-zee 1ste klasse A. E. M. Schuurbiers, neemt aan de hand van het schaderapport niet aan, dat de schade is veroorzaakt door de ontploffing van een verankerde of magnetische mijn. Waar geen waterzuil is waargenomen, neemt hij niet aan, dat een enkele mijnscherf deze schade heeft teweeggebracht. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat hij, bij bestudering der stukken betreffende het vóóronderzoek, aanvankelijk meende, dat het hier een oorlogsongeval betrof en had willen voorstellen, deze zaak niet te onderzoeken, maar dat hem daarna enkele dingen opvielen, die hem de overtuiging gaven, dat deze moesten worden opgehelderd. Eerst wilde hij nagaan of de ,,Casana" buiten de geveegde geul had gevaren; de koers was west en verschilt een halve streek met die in de kaart. De Deense autoriteiten stelden vast, dat het wrak ongeveer een halve mijl benoorden de geul lag, terwijl de kapitein had verklaard, dat de ontploffing zuidelijker moest hebben plaats gehad. Het was ook eigenaardig, dat de motor was blijven doorlopen, al was het met een gierend geluid, en de motorkamer geen water maakte. De Engelse marine-autoriteiten en Lloyds namen geen mijnontploffing aan. De hoofdinspecteur heeft zelf te Slikkerveer de schade bezichtigd en is overtuigd, waar hij vele mijnbeschadigingen heeft gezien, dat de „Casana" niet door een mijnontploffing is getroffen. De Nederlandse marinedeskundigen zijn van dezelfde mening. Op het traject, waar het schip zich tijdens de ramp bevond, liggen geen wrakken of ondiepten; wel ligt er een wrak op 1 ¾ mijl afstand in N.W. richting van de boei van Lillegrund. De hoofdinspecteur komt tot de conclusie, dat de oorzaak van deze ramp hem niet duidelijk is geworden; de feiten spreken elkaar tegen. Er is een klap gehoord, die aan een explosie deed denken, maar het staat vast, dat de schade niet door een explosie kan zijn ontstaan; de krassen op de bodem kunnen alleen worden verklaard door het stoten op een wrak of ander voorwerp. Deze laatste feiten spreken tegen de afgelegde verklaringen. Voor de kapitein en de getuigen zou het aangenamer zijn geweest, indien de oorzaak had kunnen worden vastgesteld. De hoofdinspecteur zegt verder, dat er geen motieven zijn om de klacht tegen kapitein Rijkers te handhaven. De Raad is van oordeel dat de oorzaak van de ramp, die het motorschip „Casana" heeft getroffen, niet kan worden vastgesteld. De verklaringen van de betrokkene en de getuigen — welke door de Raad als eerlijk afgelegd worden beschouwd —, spreken alle van een ontploffing. De ontploffing, zoals door hen is waargenomen, komt volgens de gehoorde deskundige niet overeen met die van een mijn en zeker wijst de ontstane schade niet op mijnwerking. De averij lijkt veroorzaakt door aanraking met enig voorwerp. De verklaringen van de kapitein en de andere getuigen zijn evenwel eensluidend, wat betreft het feit, dat het schip in de geveegde geul voer, waar zich ter plaatse geen wrakken of ondiepten bevinden. Het schip moet na de ramp in de twintig minuten, dat het nog drijvende is gebleven, door wind en stroom buiten de vrije geul zijn verdreven. Het is niet gebleken, dat de kapitein enige blaam treft. Mitsdien is de Raad van oordeel, dat kapitein Bertus J. Rijkers, geboren 15 October 1912, wonende te 's-Gravenhage, geen schuld heeft aan deze ramp. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. E. Dik en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman. Voor eensluidend afschrift, Secretaris. |