1940-00-00: |
Was tijdens WO II in bezet gebied en voer voor de Transportflotte Speer op de Duitse waddeneilanden.
De ramp met de “Joanna”. Hoe kort na de capitulatie nog 38 oorlogsslachtoffers vielen.
1945: Kort na de capitulatie de haven van Wangerooge binnengelopen waar collega Van der Molen met de “Noordster” lag. Dit schip had bij een bombardement zware schade aan de scheepshuid opgelopen en getracht zou worden met beide schepen, langszij van elkaar, de haven van Delfzijl te bereiken. En terwijl men de geschonden “Noordster” met kleden en balken afdichtte en voorbereidingen trof voor de gezamelijke thuisreis, verschenen op de walkant enige sjofel geklede, Nederlands sprekende mannen, die vroegen of zij en hun kameraden mee konden varen naar Holland. Het bleken Nederlanders te zijn die wegens hun anti-Duitse houding of activiteiten waren gearresteerd en uiteindelijk als dwangarbeiders naar het kamp op Wangerooge waren over gebracht...
Wat te doen.... Mevrouw Westers, meevarende echtgenote van de kapitein: ''Ik herinner me die mensen nog. Ze vroegen of we naar Holland gingen en of zij dan mee konden. Natuurlijk wilden wij dat wel, maar een probleem was hoe we dat moesten inkleden. We hadden lading in het ruim en kregen de kapotte “Noordster” langszij. Het kon allemaal goed gaan, maar evengoed konden we in de problemen komen, want we wisten natuurlijk niet hoe die noodreparaties aan de “Noordster” zich zou houden. Als het verkeerd ging en dan met zoveel onbevaren mensen aan boord. 't Was een probleem, hoe moesten we dit oplossen. Maar toen bracht de kapitein van een scheepje ons uitkomst. Zijn schip was in orde, zei hij, en zijn motor was prima. Hij nam de mensen aan boord. Achteraf was hij een Duitser, maar dat is mij toen niet opgevallen. Ik herinner me nog wel dat het een plezierige man in de omgang was.” Doelwit. Het scheepje dat nu plotseling in de belangstelling kwam, was de “Joanna”, een Nederlands motorschip dat in 1944 was gevorderd door de Duitsers. Kapitein was de 23-jarige Duitse marine-onderofficier Heinz Baumeister die na een schipbreuk in de Zwarte Zee en een tweetal zware verwondingen tot nader order op deze relatief rustige post was benoemd. Toen de capitulatie onafwendbaar bleek, kreeg de jeugdige commandant opdracht het schip over te brengen naar Wilhelmshaven. Op de wadden werd men tweemaal het doelwit van Engelse jachtvliegtuigen en na noodreparaties te hebben uitgevoerd werd uitgeweken naar het haventje van het eiland Wangerooge. Daags erop verscheen een ordonnans met het bericht dat de capitulatie een feit was en overhandigde tegelijkertijd het geallieerde bevel dat iedere actie van of door Duitse militairen vanaf heden verboden was in afwachting van de komst van de geallieerden. Vuil en onverzorgd. Kapitein Baumeister: “Wij zaten 's avonds in de kajuit, mijn bemanning en ik, toen we gestommel aan dek hoorden. Het bleken Nederlanders te zijn en ze schrokken zichtbaar toen ze onze Duitse uniformen zagen. We lieten ze verder komen en ze legden toen uit dat ze gevangenen waren uit een strafkamp op het eiland. Ze hadden gedacht een Nederlandse bemanning aan te treffen. Ze hadden niet zo'n beste tijd achter de rug en wilden graag naar huis. Ze voorzagen dat dat langs de ambtelijke weg nog wel een tijd zou kunnen duren en zodoende hadden ze aan een schip gedacht. Het waren een man of vijf, zes: goeie kerels, zo te zien en vooral hun woordvoerder, ik meen dat hij Hans heette, maakte een sympathieke indruk op mij. Vuil en onverzorgd stonden ze daar en je voelde hun teleurstelling. En heel duidelijk voelde ik toen, dat ik voor deze mensen misschien de sleutel voor de oplossing van hun probleem bezat. Ik heb toen mijn bemanning voorgesteld om die mensen en hun kameraden naar Holland te brengen. De Nederlanders boden aan om na aankomst relaties ten gunste van ons in te schakelen of voor voorlopig onderdak te zorgen. Maar mijn jongens voelden daar niks voor, die wilden in geen geval naar Holland. Ik moest moest maar doen wat me goed dunkte, als ik hen onderweg maar ergens op de Duitse vastewal afzette. En zo hebben we besloten”. Diezelfde avond kwamen al groepen gevangenen aan boord. De meesten met wat schamele bezittingen, anderen met pakketten etenswaren en alcoholica, waarvan de herkomst onbekend, maar wel te raden was. De volgende ochtend bij dagworden werd de motor gestart en vertrok het schip van het eiland waarvan de naam levenslang in het geheugen van velen gegrift zou blijven. De stemming was ingetogen enthousiast bij het vertrek. Pas toen het silhouet van het eiland met de karakteristieke Westtoren achter de kim verdween, kwam langzaam het besef onder de mensen dat dit het moment was waarnaar men zo vele jaren had uitgezien; de ellende van het kamp leg achter hen, men was op weg naar huis.... Onafhankelijk van de “Joanna” vertrok ook de Nederlandse tankschip “Macedonia” van het eiland em met dit schip werden in de haven van Langeoog nog opvarenden uitgewisseld, die zich, mensen-eigen, wat groepeerden naar stad of streek van herkomst en onderlinge symppathie. Kort daarna werd de reis voortgezet en raakte men in de middag vast op het drooggevallen wad. Weer vlot. Pas de volgende morgen raakte de “Joanna” weer vlot en kon de vissersplaats Norddeich worden aangelopen. De “Macedonia” kwam niet los en dit schip zou zelfs nog twee dagen aan de strandingsplaats gekluisterd blijven. In de haven van Norddeich verliet de bemanning van de “Joanna” volgens afspraak het schip, waarna onder gezag van de Duitse onderofficier de laatste etappe van de reis begon; Delfzijl lag op enige uren afstand....
De reis vorderde naar wens, het weer was uitzonderlijk mooi. Rond de middag werden vooruit de kustvaarder “Lelie” en “Noordster” verkend die, langszij van elkaar, moeizaam in de richting van Delfzijl scharrelden. Op de “Joanna” hadden groepjes opvarenden het zich gemakkelijk gemaakt, turend in de richting van het naderbijschuivende Delfzijl en de voorbijglijdende kustlijn van Groningen. Na lange en bange jaren van razzia's , lichamelijk geweld en dwangarbeid schoof daar langzaam maar zeker de definitieve bevrijding naderbij. Onder de ex.gevangenen waren noordelingen die elkaar met gestrekte arm wezen op de vertrouwde landmerken die in zicht kwamen. Op de kustvaarder “Lelie” bracht mevrouw Westers haar vijf maanden oude zoontje naar bed; het was haast half twee in de middag. Wat speels wiegde ze de kleine in de armen en juist toen ze het kind quasi onverschillig met een één-twee... in bed zou zwaaien, klonk er een ontzettende klap en dreunde een drukgolf door het schip.... Die arme mensen. Mevrouw Westers; “Ik vloog met het kind op de arm naar boven. Vreselijk wat ik daar zag, die arme mensen. Net toen ik boven was, zag ik de kop van de “Joanna” zinken. Ik zie het nog; voorop had'ie een liertje en een kleine davit. En toen de kop schuin onder het wateroppervlak verdween, toen zakte ook het achterschip weg. Het hele middenschip moet uit elkaar gesprongen zijn. En overal zag je mensen die zich boven water probeerden te houden, maar dan kantelde zo'n luik over zijn kant en dan zag je ze wegglijden; vreselijk, vreselijk. Wie weet ook hoe ernstig die mensen gewond waren. Maar ook ons eigen angst natuurlijk, want wanneer gingen wij. Wat gebeurde er ook opeens veel tegelijk. Voorop gooide kapitein Van der Molen van de “Noordster” het anker ervoor. Bij ons achterop trokken de jongens het kleed van de sloep en ram...te water die boot. Op de “Noordster” beschikten ze niet over een sloep want daar was het hele achterstuk er bij een luchtaanval afgeschoten. Ik zie het nog ; een van de matrozen trok onze sloep tussen de schepen en stuurman Koopmans sprong erin met een paar jongens van beide schepen. Jongens d'erin, riemen d'erin en los...Redding...De toestand die de mannen op de plaats van de ramp aantroffen, laat geen nadere beschrijving toe. Zich bewust van eigen onmacht in deze overstelpende rampsituatie probeerde men blindelings te redden wat er te redden viel. Men schoot te kort en juist op het moment dat vertwijfeling, emoties en moeheid de zeelui trachtten te overmeesteren verscheen daar plotseling een tweede boot op de plaats van de ramp, bemand door de vissers Harm Westerhuis, Jans Vos en Ko Vos afkomstig uit het gehuchtje Nieuwstad achter de zeedijk. Een rotklap. “We stonden op de dijk toen de schepen langs kwamen varen. Opeens was er een rotklap en toen was het achterschip weg. Helemaal weg. Een grote rookkolom hing er nog, verder niks. Wel hulpgeroep hoorden we. Bij de de dijk hadden we onze vissloepen liggen. Het koste nogal wat moeite en tijd een boot te bereiken, want het was hoog water en dan liggen ze een heel eind uit de wal. Ik weet nog dat ik ondertussen schold; “Waarom donderen die lui op die kusters geen sloep overboord!” Maar ja , dat waren ook onze spanningen, natuurlijk. Vlak achter die zeelui was een schip uit elkaar geklapt, waar ze net zelf langs gevaren waren. Die durfden zich nauwelijks verroeren, moet je rekenen, doodsbenauwd voor meer mijnen. Ieder denkt in zo'n situatie eerst aan zijn eigen eierenkorf. Toen wij trouwens op de riemen gingen, hadden zij ook al een sloep overboord”. “ 't Duurde nogal even voor we op de plaats van de ramp waren, want er liep een dik stuk stroom. De zeelui van de kusters waren helemaal afgedraaid. Die jongens waren zo hondsmoe en wanhopig dat ze over hun hele lichaam trilden. Drie man hadden ze in de sloep liggen en een paar hingen er buiten aan. Die hebben wij toen binnenboord weten te krijgen en ook de andere drie hebben we overgenomen. Meer was er niet te redden. Toen we er heen roeiden, waren er volgens mij nog wel meer, maar die moeten het opgegeven hebben. Waren ook gewond, moet je rekenen. Met onze afgeladen sloep kwamen we op het wad, voorbij de huidige Eemscentrale aan land. Zeven man brachten we aan de wal en toen vernamen we ook dat er 45 man aan boord waren geweest, een ramp...”. De kustvaarders “Lelie” en “Noordster” bleven nog ruim een week in het mijnenveld voor anker liggen tot ze op aanwijzing van de Nederlandse autoriteiten deze hachelijke ankerplaats konden verlaten. De beide kapiteinsvrouwen en hun kinderen hadden de schepen inmiddels al met de scheepssloep verlaten. De mannen van de “Joanna” werd na hun redding liefdevol eerste hulp geboden en een eenzaam huisje aan de voet van de zeedijk. Een van de geredden werd nog diezelfde middag op advies van de gealarmeerde dokter naar een ziekenhuis in Groningen overgebracht, waar hij tot 16 juni werd verpleegd. De overige Nederlanders keerden via enkele tussenstations na jaren van afwezigheid terug in de warmte van de familiekring. Onverdiend. De Duitse kapitein van de “Joanna” ging op dat moment nog een onverdiend zware weg. Nadat hij zich eerst voor Nederlander had proberen uit te geven, werd hij gearresteerd en vervolgens in gevangenschap afgevoerd, waar hij niet alleen de overvolle cellen, maar ook de vaak hardvochtige behandeling door bewakers moest delen met Nederlanders, die tijdens de oorlogsjaren hun sympathie voor de bezetter hadden getoond. Een geslaagde vlucht uit het kamp en een zwerftocht van enige dagen brachten de marineman aan de Duitse kant van de grens, waar hij aanklopte bij een willekeurig huis en een bejaard echtpaar zich vervolgens ontfermde over de vermoeide en hongerige jongeman. Begin september keerde de 23 jarige Heinz Baumeister, als laatste van de geredden, ten slotte terug in het vertrouwde ouderlijk huis, een boswachterswoning in Westfalen.Roestige restanten. Het wrak van de “Joanna” werd in 1947 gelicht en op een ondiepe plaats bij de haven van Delfzijl aan de grond gezet. Daar herinnerden de roestige restanten van het schip nog jarenlang aan de rampzalige gebeurtenis die zich op die gedenkwaardige negende mei 1945 op de Eems voltrok, de scheepsramp die nooit in de annalen van de officiële geschiedschrijving werd opgetekend, maar aan achtendertig jonge mensen het leven kostte...achtendertig oorlogsslachtoffers in vredestijd.... Bron: Hans Beukema–artikel in Nieuwsblad van het Noorden van zaterdag 6 april 1985.
|