1932-12-22: |
Sumatra Post 22-12-1932: De Maraboe op de rotsen. Slecht weer aan de lersche kust. Vrijdag 2 December 1932 is in de Rotterdamsche haven een klein bootje binnengekomen, de MARABOE, groot 496 ton en eigendom van de reederij Gebroeders Voskamp, welke boot in zeer critieke omstandigheden heeft verkeerd, toen zij een maand of twee geleden tijdens slecht, weer bij de Carnarvenbay in Ierland aan den grond liep. Direct na aankomst van de boot is de N.R. Ct. eens gaan hooren, wat men alzoo meegemaakt had en dit blijkt heel wat geweest te zijn. Het kleine, stevig gebouwde scheepje, dat onder commando stond van kapitein H. K. v. d. Meer, tornde moeizaam tegen het zware weer op met bestemming naar Carnavonbay om daar een lading steenen in te nemen. Daar ter plaatse ontbreekt iedere havenaccomodatie, zoo vertelde de le machinist M. Nederlof, die bij afwezigheid van den kapitein het woord deed, en er bevindt zich een primitief aanlegsteigertje, zoo maar op het strand. Wij moesten daar meeren om de lading steenen — wij kwamen uit Wexford in lerland met bestemming Liverpool —in te nemen. Er was niemand aanwezig om den tros aan te pakken en dus moesten we het op ons eigen houtje maar probeeren. Wij manoeuvreerden zoo goed en zoo kwaad als het ging, maar de windvlagen dreven ons af en op het laatst kwamen wij hoe langer hoe hooger op het strand te zitten. Ik was in de machinekamer en dacht, dat de boot telkens tegen het aanlegsteigertje aanbonkte en dat dit wel wat erg lang duurde. Maar toen ik boven kwam, zag ik dat we op het strand, waarop groote keien liggen, vastzaten. Bij vallend water kon je om de schuit heen loopen, zoo’n verval is er daar en omdat de kop en de staart op groote steenen rustten, kon men onder de heele schuit doorkijken. We probeerden met een sleeptros en met een werpanker los te komen, wat ons niet lukte. Door het stooten op de steenen was er een groot gat in de machinekamer gekomen die daardoor volliep en daar zaten we, zonder eigen kracht overgeleverd aan de golven, die ons schip onbarmhartig op de keien bonkte. We hebben toen scheepsraad gehouden, waarin besloten werd om hulp te gaan telefoneeren. Daarvoor werd een reddings boot uitgezet, waarin de kapitein, twee walmenschen en mijn persoon plaats namen om te probeeren het land te bereiken. Door een zware golf werd de reddingsboot op het land gegooid en sloeg om zoodat wij een nat pak haalden. Toen moesten we tegen de rotsen opklauteren, want de telefoon bevond zich in een huisje boven op de rots. Na een uur klimmen bereikten wij den top en wij hebben toen een sleepbootenbureau opgebeld om assistentie. Er kwan anderhalve dag later een sleepboot opzetten, die ons heeft losgeleept waarna duikers de grootste gaten hebben gedicht zoodat wij met de pompen dag en nacht aan ‘t werk, de haven van Holyhead konden bereiken, net op tijd, want net weer zou nog ongunstiger voor ons worden en dan waren we aan gruizelementen geslagen. Gedurende vier dagen hebben we op goed weer gewacht, terwijl de duikers onder de waterlijn de gaten dichtten- Eindelijk hebben we Liverpool bereikt. We hebben bijna een geheel nieuwe kiel gekregen en alles in de machinekamer, die geheel onder water heeft gestaan moest gedemonteerd worden. Zoo zijn we eindelijk met de lading steenen in Londen aangekomen en vandaar wel een lading lijnkoeken naar Aalborg. vandaar leeg naar Rostock en tenslotte met een lading graan naar hier. U ziet, dat we een emotioneele reis gehad hebben en gedurende eenige uren is de toestand zeer critiek geweest. Ook de reddingsbooten die uit Port Dinnilyn kwamen hebben bij de berging getracht een werpanker uit te brengen, maar zij moesten onverrichterzake terug keeren omdat ze zagen dat ze het niet klaar konden spelen. U ziet dus, dat we er werkelijk slecht voor gestaan hebben, want een luikhoofd was ook al gescheurd. Vanmiddag vertrekken wij weer. |