1939-12-07: |
RN 20.08.1940: De Raad voor de Scheepvaart heeft uitspraak gedaan inzake de stranding van het motorschip MARIETJE BÖHMER op 7 december 1939 op Bellona Grund aan de oostkust van Zweden. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval in hoofdzaak is toe te schrijven aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, te weten de aanwezigheid van een schip bij Djürsten, dat het vaarwater versperde, terwijl de omstandigheden voor de MARIETJE BÖHMER reeds op zichzelf tamelijk ongunstig waren. Een en ander neemt echter niet weg, dat de Raad door de wijze, waarop de MARIETJE BÖHMER was toegerust om aan eventuele moeilijkheden het hoofd te bieden, zowel wat de wijze van belading, als de verdere toestand aan boord van dit schip betreft, niet geheel bevredigd is. Wanner bovendien wordt in aanmerking genomen, dat deze kapitein een eerste rang Grote Handelsvaart bezit, dan moet de Raad wel tot de conclusie komen, dat van deze kapitein anders had mogen worden verwacht, al wil de Raad niet zo ver gaan om aan te nemen, dat dit ongeval aan de schuld van de kapitein is te wijten. Het schip was met hout geladen en had 2.30 meter deklast. Het feit, dat reeds spoedig na vertrek van het vaartuig deklast is geworpen om slagzij weg te werken, doet de vraag rijzen, of hier bij de lading wel met de nodige voorzichtigheid is te werk gegaan. Toen de slagzij ontstond, was de kapitein niet in de gelegenheid om door te laten oplopen van een tank de slagzij zo mogelijk op te heffen. Daarvoor had hij, gelijk hij verklaarde alleen beschikbaar de brandstoftank, te weten, wanneer deze leeg zou zijn, hetgeen echter nog niet het geval was. De dubbele tank 2 echter was vol, terwijl voor- en achterpiek leeg waren. Er was geen ander middel disponibel om het schip te rechten, dan het werpen van deklast. Deze toestand is zeer bevredigend. Dit klemt hier te meer, nu, volgens verklaring van de kapitein en de stuurman, het schip moeilijk stuurde, terwijl de matrozenbemanning, die aan boord was, niet voor haar taak berekend was, met het gevolg dat, als het er enigszins op aan kwam, de stuurman voortdurend aan het roer heeft moeten staan. Toen het schip zich in de nauwte bevond, had het een zeer geringe vaart, hetgeen aan de toch al slechte bestuurbaarheid niet ten goede kwam. De vaart van twee mijl was voor de MARIETJE BÖHMER te gering om veilig te varen. De kapitein meende bij Djürsten een loods te kunnen krijgen en toen hij het Zweedse schip zag opdraaien, heeft hij de motor gestopt. In deze toestand was het niet te verwonderen, dat het schip geen koers kon houden. Het liep stuurboord uit tegen de stenen. Alleen met een vrij behoorlijke vaart had de MARIETJE BÖHMER onder de gegeven omstandigheden veilig door de nauwte kunnen varen. De kapitein had beter gedaan om, toen hij het Zweedse vaartuig zag en indien ankeren niet mogelijk was, om te draaien en met doorvaren te wachten tot de vaart door de nauwte vrij zou zijn.
|