1920-01-19: |
Final Fate: Vertrokken van Fowey naar Bergen, Noorwegen met 190 ton klei. Sindsdien vermist met 6 bemanningsleden aan boord. (Zie: Uitspraak R.v.d.S. 10 mei 1920)
Bijvoegesel tot de Nederlandsche Staatcourant van Maandag 31 mei 1920 no. 103:
Uitspraak nr. 48 van den Raad voor de Scheepvaart betreffende het vermist worden van het zeilschip Amsterdam.
Het uitblijven van het zeilschip Amsterdam deed het vermoeden rijzen, dat dit vaartuig door een scheepsramp zou zijn getroffen. Overeenkomstig het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart besloot een commissie uit den Raad, dat deze een onderzoek zou instellen naar de vermoedelijke scheepsamp en haar oorzaak, welk onderzoek plaats had in 's Raads openbare zitting van 20 April 1920. De Raad nam kennis van de gegevens, door de scheepvaartinspectie en den reeder verstrekt omtrent het vertrek en hetuitblijven van het vaartuig, waarbij o.m. het proces-verbaal van verhoor van Frank Vrolijk, reeder te Scheveningen, eigenaar van de Amsterdam, en eenige brieven van den kapilein aan den reeder. Uit een en ander is den Raad het navolgende gebleken: Het. zeilschip Amsterdam, onderscheidingssein N.D.F.T., was in 1911 te Leiderdorp van staal gebouwd. Oorspronkelijk als logger opgezet, is het later op de werf verlengd, ten einde als vrachtlogger te kunnen worden gebruikt. Het schip was gebouwd onder speciaal toezicht van en Germanischen Lloyd klasse 100 A.4 Noord-Oostzee en in het bezit van een certificaat van deugdelijkheid onder letter F. In den loop van het jaar 1918 werd in Noorwegen een geheel nieuw tuig ingezet. 19 Januari 1920 is de Amsterdam, met een lading klei, ruim 190 ton - terwijl haar laadvermogen ongeveer 208 ton bedroeg - onder kapitein J. Sebel, bemand met 6 personen, van Fowey vertrokken met bestemming Bergen in Noorwegen. Sinds het vertrek van Fowey is niets meer omtrent het schip of de opvarenden vernomen. Op grond van bovenstaande gegevens neemt de Raad aan, dat de vrachtlogger Amsterdam op of na 19 Januari 1920 na vertrek van Fowey, met bestemming Bergen in Noorwegen, is vergaan en dat de 6 opvarenden bij die ramp het leven hebben verloren. Bij gebrek aan volledige gegevens vermag de Baad de oorzaak niet vast te stellen. Aldus gedaan op 20 April 1920 door de heeren mr. A. -T.J Cnoop Koopmans, voorzitter; W. Allirol, I,). H. Hinlopen, C. .T. Canters, (i. J. Lap, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den voorzitter in bet openbaar op 10 Mei 1920. (get.) A. J. Cnoop Koopmans, W. Allirol, Hinlopen, C. J. Cantebs, G. J. Lap, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |