1939-06-28: |
De Banier 28-06-1939: Raad voor de Scheepvaart. Een aanvaring tusschen twee Nederlandsche schepen nabij Norderney. De Raad voor de Scheepvaart behandelde de aanvaring van het Nederlandsche motortankschip „MURON", metende 472 bruteregister ton uit Rotterdam en den motorkotter „Vier Gebroeders", IJM. 203, metende 80 bruto registerton, nabij het Waddeneiland Norderney. Als getuige werd gehoord de stuurman van de „Muron". Twee opvarenden van den motorkotter, die eveneens als getuigen waren opgeroepen, waren niet verschenen, daar de IJM 203 momenteel buitengaats is. De getuige verklaarde, dat hij te middernacht de wacht had overgenomen met een vaart van ongeveer negen mijl bij goed zicht en weinig wind de reis naar Hamburg voortgezet. Er werden verschillende schepen gepasseerd en om ongeveer drie uur kwam aan stuurboord een toplicht en een groen boordlicht van een tegenkomer in zicht, welke later de „Vier Gebroeders" bleek te zijn. Dit schip gierde, waardoor twee malen ook het roode boordlicht te zien was. De stuurman van de „Muron" gaf order wat naar bakboord uit te halen, teneinde de tegenkomer gelegenheid te geven te passeeren. Toen beide schepen in elkaars onmiddellijke nabijheid waren zwaaide de kotter plotseling naar stuurboord over. Om een aanvaring te voorkomen had getuige bevel gegeven met volle kracht door te varen met de bedoeling voor het visschersvaartuig langs te komen. Dit mocht echter niet baten. De „Muron" werd midscheeps geraakt waardoor tamelijk belangrijke schade werd veroorzaakt o.m. werd tank 3, welke geladen was met olie, lek gestooten. De „Muron" is - volgens den stuurman - onmiddellijk na de aanvaring gestopt en heeft op de IJM 203 gewacht. Voor de aanvaring waren slechts twee korte stooten door getuige gehoord. De schriftelijke verklaringen van den schipper, den wachtsman en den roerganger-motordrrjver, van het visschersvaartuig hielden de volgende lezing van de aanvaring in. De IJM had gevischt in de omgeving van Helgoland en was op de thuisreis. De matroos van de wacht had gedurende 14 jaren als schipper op een visschersvaartuig gevaren. Over de bakboordboeg kwam om ongeveer drie uur het toplicht en een groen boordlicht van een tegenkomer - de „Muron" - in zicht. Toen dit schip naderde nam de wachtsman het roer van den roerganger over, ten einde deze man die tevens motordrijver is, gelegenheid te geven im den motor te bedienen, hetgeen van de brug af gedaan kon worden. Toen de aanvaring onvermijdelijk was, werd aan boord van den kotter, volle kracht achteruit gegeven alsmede een attentiesein, gevolgd door drie korte stooten. Volgens de verklaringen van de opvarenden van de IJM 203 was de „Muron" doorgevaren en had geen acht geslagen op de attentiesteinen en het stakelen. De IJM 203 was daarop de „Muron" achterna gestoomd en had na ongeveer twintig minuten varens de „Muron" ingehaald. Dit werd echter ten stelligste ontkend door den stuurman van de „Muron", die volhield dat hij onmiddellijk order had gegeven te stoppen na de botsing. De „Vier Gebroeders" had zeer ernstige schade opgeloopen. Het voorschip was ingedrukt en de voorsteven afgeknapt. Het aanvaring-schot had er echter voor gezorgd, dat geen water naar binnen was gekomen en beide schepen hadden op eigen kracht de reis kunnen voortzetten. De raad besloot de behandeling voor onbepaalden tijd te schorsen teneinde in de gelegenheid te zijn de beide andere opgeroepenen alsnog te hooren.
|