1911-11-27: |
Op 27 november 1911 nabij Darserord in de Oostzee gestrand. Met behulp van een Svitzer stoomer raakte het weder vlot; de bergingsstoomers "Rüger" en „Frederikshaven" brachten het 30 November 1911 zonder schade te Warnemünde binnen.
N.v.h.N. 03-07-1912. De stranding der „PRINSES JULIANA.” Gisteren heeft de Raad voor de Scheepvaart voor de tweede maal in behandeling genomen de zaak voor het stoomschip "Prinses Juliana", kapt. P. Bul, alhier, welk schip op 27 November 1911 gestrand was nabij Darserort in de Oostzee. Het was geladen met hout, bestemd voor Remsburg. Bij hevigen wind en hooge zee was het aan den grond gelopen. De reddingsboot had moeite liet schip te bereiken. Met behulp van een Svitzer stoomer raakte het weder vlot; de bergingsstoomers ""Rüger" en „Frederikshaven" brachten het 30 Nov. zonder schade te Warnemünde binnen. Na de eerste behandeling ontnam de Raad, het ongeval wijtende aan nalatigheid van den schipper, hem de bevoegdheid om gedurende een jaar als zoodanig op een Nederlandsch stoomschip te varen. Tegen deze uitspraak was de schipper in verzet gekomen. Het eerst werd de schipper nu gisteren gehoord, de eerste maal was hij niet verschenen. Hij verklaart, dat het schip aan bouw heeft gekost f 36.000,00 uitrusting f 5000,00 dus totaal f 41.000,00; er staat nu nog f 23.000,00 hypotheek op. Het had 18 Febr. 1911 averij en werd op de werf gezet. Wegens deze averij en de laatste, waarover nu de zaak handelt, werd door de assurantie pl.m. 72 pct. uitbetaald. Het schip is geclasifieeerd door de Germanische Lloyd voor de groote kustvaart. Getuige heeft dienstdiploma voor de kleine zeilvaart en dispensatie om op een stoomschip te varen. Nieuwe dispensatie is door hem aangevraagd. Aan boord waren gewoonlijk 7 man. Daar waren voorts twee kompassen, waarvan een in het stuurhuis op de commandobrug. Beide waren behoorlijk gesteld. Er was geen peil toestel aan boord. Een van de kompassen wees echter een streek miswijzend. De log aan boord was een patent-log. Voorts was daar een Oostzeekaart. De deklast was 5 voet hoog en behoorlijk vastgezet. Gekoerst werd W. t. Z. 180 mijlen; vervolgens Z. W. 29 mijlen. (De voorzitter laat den schipper die koersen op de kaart tekenen). De schipper verklaart, dat zijn zoon stuurde, na de kaart te hebben geraadplaagd. Het raadslid Bakker wijst hem er op, dat terwijl bedoeld werd bezuiden Bornholm te gaan, de koers genomen werd benoorden. Uit deze tegenstrijdigheid volgt de rest van de navigatie. De voorzitter voegt den schipper toe, dat zijn verklaringen bij zijn verzet al niet veel opheldering geven. Gevraagd wat hij nog te zeggen heeft, verklaart de schipper dat het schip slecht te sturen was, wegens slecht weer. De Voorzitter wijst den schipper nog op opvallende, dat omtrent het valsche vuur waarop hij zich beriep, niets in het journaal voorkomt. De volgende getuige is de Ie machinist Dijkema. Hij verklaart, dat hij te 2 uur 's nachts een wit vuur aan bakboord had gezien, dat op en neer ging; maar dat kon ook toe te schrijven zijn aan het slingeren van het schip. Hij kent de vuren niet uit elkaar. Zijn broer, de stoker, bevestigt die verklaring in zoover, dat hij te 12 uur en te 2 uur een vuur zag; het was niet hetzelfde. De lichtmatroos Jans Buitkamp, uit de vorige zitting niet gunstig bekend, verschijnt nu als getuige. Gevraagd om den eed af te leggen, weigert hij. „Waarom niet?" vraagt de Voorzitter. „Dat doe ik niet!" 'Onverschillig lachende ging hij heen. Aan den schipper wordt opgedragen de deviatie-tafel in te leveren en omtrent de zaak de uitspraak op later bepaald.
|