1934-12-22: |
Algemeen Handelsblad 23-12-1934: APOLLINARIS IV. (Londen, 23 Dec.) Het Nederlandsche motorschip „Apollinaris IV", met een lading houtmeel, is buiten de haven van Kircaldy gestrand. Pogingen worden gedaan om vlot te komen.
Algemeen Handelsblad 30-12-1934: APOLLINARIS IV. Londen, 29 Dec. Het motorschip „Apollinaris IV" (zie vorig Ochtendblad) is heden van Kircaldy naar Leith vertrokken alwaar in het droogdok een onderzoek zal plaats hebben o.a. naar de machines, welke echter thans goed werken.
No 35 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het aan den grond loopen van het motorschip Apollinaris IV in de haven van Kirkcaldy (Firth of Forth). Betrokkene: de kapitein Jan Schutte. Op 22 December 1934 is het motorschip Apollinaris IV in de haven van Kirkcaldy (Firth of Forth) aan den grond geloopen en later, met sleephulp, vlot gebracht. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze stranding zou instellen, welk onderzoek ter zitting van 7 Februari 1935 in tegenwoordigheid van den waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart P. S. van 't Haaff heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige, buiten eede, Jan Schutte, kapitein op de Apollinaris IV ten tijde van het ongeval. De door den kapitein gebezigde zeekaart — Engelsche Admiraliteitskaart N°. 2397a, Firth of Forth to Moray firth — was ter tafel. Tijdens het verhoor van den kapitein, voornoemd, besliste de Raad, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag of niet het ongeval mede zou zijn te wijten aan de schuld van hem, kapitein. De voorzitter deelde den getuige 's Raads beslissing mede, hield hem voor hoe hij thans in de positie van betrokkene verkeerde en alsnog gelegenheid had aan te voeren, hetgeen hij tot zijn verdediging noodig achtte en om het laatst het woord te voeren. Uit een en ander is den Raad liet volgende gebleken: De Apollinaris IV is een Nederlandsch motorschip, metende 199,46 bruto-, 131,87 netto-registerton, roepnaam PCSE, van H. Mulder, te Voorburg, onder directie van de N. V. P. Fauchey's Cargadoorsbedrijf, te Rotterdam. Op 20 December 1934 vertrok de Apollinaris, bemand met 4 personen, van Rotterdam naar Kirkcaldy. Het schip was beladen met houtzaagsel; diepgang vóór 18 dm, achter 22 dm.
Op 22 December werd te 19.15 uur Bass rock gepasseerd op ongeveer 2 mijl afstand en te 22 uur kwam het schip vóór de haven van Kirkcaldy. De kapitein was reeds eenmaal ter plaatse geweest en was toen zonder loods de haven binnengevaren, 2½ uur vóór hoogwater. Thans was het laagwater. De kapitein had vernomen, dat men de haven ook wel bij laagwater kon aandoen en daarom besloot hij dadelijk, zonder loods, naar binnen te gaan. Het was goed weder, wind Z.O., helder zicht, kalme zee. In peiling van de havenlichten werd langzaam naar binnen gevaren, doch nauwelijks was men binnen de oostpier, of het schip liep aan den grond en bleef zitten. Aangezien het opkomend water was, liet de kapitein den motor doordraaien, om, zoodra het schip vlot zou komen, verder de haven binnen te kunnen gaan. Te 22.30 uur werd het schip door stroom en wind naar bakboord gedreven. Men liet de beide ankers vallen, doch geen van beide hield in den rotsachtigen bodem. Er ontstond een motordefect, zoodat men genoodzaakt was den motor te stoppen. Een sleepboot was op dat oogenblik niet te krijgen. Het schip werkte steeds verder naar de kust. Daarom werd besloten de motorkamer op te laten loopen, waardoor het vaartuig dieper kwam te liggen en vrij van de kust bleef. Met laagwater viel het schip geheel droog. De motorkamer werd leeggepompt en sleepboothulp gevraagd. Daarmede kwam de Apollinaris omstreeks te 15.10 uur van 23 December weer vlot en werd verder naar binnen gesleept. Na lossing is te Leith voorloopig gerepareerd; met een certificaat van zeewaardigheid is vervolgens in ballast de terugreis naar Rotterdam aanvaard. Op de werf te Bolnes bleek, dat de bodem zwaar beschadigd was. De kapitein had geen andere dan de hierboven genoemde zeekaart tot zijn beschikking; hij had Duitsche zeilaanwijzingen aan boord. De waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat deze stranding geheel het gevolg is van onverstandige navigatie van den kapitein, die, als hij zich maar even vergewist had van den toestand, had geweten, dat er geen sprake van was, dat hij met laagwater de haven van Kirkcaldy kon binnenloopen; dat de kapitein dan echter moet beginnen met een Nederlandschen Zeemansgids aan boord te hebben in plaats van een Duitschen almanak; dat hij ook geen behoorlijke kaart aan boord had; dat dit op zich zelf nu niet zoo erg is, doch hij dan niet zonder loods de haven moet binnenloopen, dat tot verontschuldiging van den kapitein mag worden gewezen op zijn goede wijze van optreden na het ongeval. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval geheel is te wijten aan de schuld van den betrokkene, die de haven is binnen geloopen zonder zich er van te overtuigen, dat dit mogelijk was, ja zelfs zonder een Nederlandschen Zeemansgids aan boord te hebben. Deze navigatie kan niet anders dan roekeloos worden genoemd. Na het ongeval is de kapitein flink en met beleid opgetreden. Een straf van schorsing acht de Raad echter geboden. Mitsdien: Straft den betrokkene Jan Schutte, kapitein, geboren 12 Februari 1904, wonende te Wildervank, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne plaatsvervangend voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap, A. L. Loeser en B. C. van Walraven, leden, T. Tammes, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting- van den Raad van 11 April 1935. (get.) B. M. Taverne, C. J. Canters, G. J. Lap, A. L. Boeser, van Walraven, T. Tammes , H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |