1940-10-25: |
Aan de grond gelopen in de Oostzee onder de kust van het eiland Öland. Op eigen kracht de haven van Kahnar binnengeloopen.
Het Volk 07-04-1941: De „Kieldiep”. De Raad voor de Scheepvaart heeft vervolgens uitspraak gedaan in zake het aan de grond stoten van het motorschip „Kieldiep" in dé Oostzee onder de kust van het eiland Oeland op 25 October 1940. De Raad is van oordeel, dat het stoten van de „Kieldiep", dat had kunnen leiden tot zeer ernstige gevolgen, welke hier gelukkig zijn uitgebleven, is veroorzaakt door het inzetten van het schip door de stroom. Dit had tijdig kunnen worden voorkomen. Indien slechts de meest elementaire beginselen van zeemanskunst hier toepassing hadden gevonden. Dit is hier niet gebeurd. Dat hier gevaren is op een wijze, dat van navigatie eigenlijk niet kan worden gesproken, komt geheel ten laste van den kapitein, die bij het naderen van Oeland de navigatie overliet aan een ongediplomeerden stuurman, die bovendien, zoals de kapitein verklaarde, geruime tijd niet had gevaren. Het is beschamend voor de Nederlandse vaart op de Oostzee, dat een schip op de kust staat, terwijl zulks zeer gemakkelijk had kunnen worden voorkomen. Nu niet gebleken is, dat de kapitein de nodige bekwaamheid mist, kan hier slechts van verregaande zorgeloosheid en nalatigheid worden gesproken. Terecht merkt de inspecteur-géneraal voor de scheepvaart op, dat door zulk een wijze van varen de schepen, waarop Nederland zuinig moet zijn, aan geheel onnodige gevaren worden blootgesteld. De Raad straft daarom den betrokkene door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor de tijd van zes weken.
Raad van de Scheepvaart. No 38. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het aan den grond stooten van het motorschip Kieldiep in de Oostzee onder de kust van het eiland Öland. Betrokkene: kapitein Jacob van Bruggen. Op 25 October 1940 heeft het motorschip Kieldiep in de Oostzee onder de kust van het eiland Öland aan den grond gestooten. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen en daarbij den kapitein Jacob van Bruggen te hooren over de vraag, of niet het ongeval mede is te wijten aan zijn schuld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 19 Februari 1941 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart P. S. van 't Haaff. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopt onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde den kapitein voornoemd als betrokkene buiten eede. De voorzitter zette den betrokkene doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. De door den kapitein gebezigde Duitsche Admiraliteitskaart n°. 52 r Die Ostsee von Öland bis Helsingfors, bijgewerkt tot 19 September 1940. was ter tafel aanwezig. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het motorschip Kieldiep is een Nederlandsch vaartuig metende 190,26 bruto-, 93,28 netto-registerton, roepnaam P F J J eigendom van den kapitein Jacob van Bruggen, en thuisbehoorende te Hoogezand. Het schip, dat in het jaar 1929 te Groningen van staal is gebouwd, heeft een Bronsmotor van 105 pk, waarmede het in beladen toestand ongeveer 7 mijl kan loopen. De bemanning bestond op na te vermelden reis uit 5 personen. Betrokkene heeft in hoofdzaak verklaard: Hij bezit een diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart met aanvullingsdiploma. Gedurende ongeveer twee jaar heeft hij als kapitein op het motorschip Kieldiep gevaren. Daarvóór voer hij ongeveer 3½ jaar als stuurman. Op 23 October 1940 vertrok het schip met een lading hout van Sundsvall naar Delfzijl; diepgang vóór 2,10 m achter 2 25 m. Des avonds van dien dag, te 10.50 uur, is Svenska Björn op 3 mijl afstand aan stuurboord gepasseerd. Gestuurd is vervolgens zuidwest per kompas (geen deviatie). Op 24 October des namiddags te 6.30 uur is Landsort gepeild, noordwest per kompas op een geschatten afstand van 15 mijl. De koers is daarop veranderd in Z.Z.W . per kompas (geen deviatie). Op 25 October had betrokkene de hondenwacht. Het weer, dat tot nog toe goed was geweest, werd buiig, het zicht werd minder en er stond een krachtige noordelijke wind. Omstreeks te 3.45 uur kwam aan stuurboord vooruit het licht van Ölands Norra Udde in zicht. Om 4 uur gaf hij den stuurman, die hem kwam aflossen, order een halve streek uit te sturen, totdat genoemd licht, dat betrokkene niet had gepeild, dwars zou zijn. Te 8 uur kwam hij zelf weer op wacht. De stuurman deelde hem mede, dat hij te 5.30 uur het licht van Ölands Norra Udde was gepasseerd op een geschatten afstand van 7 mijl en daarna weer den ouden koers, Z.Z.W. per kompas, had gestuurd. Betrokkene heeft op zijn wacht tusschen de buien door nu en dan de kust flauw gezien. Hij achtte het niet noodig te looden meenende voldoende ver van de kust verwijderd te zijn. Te 9.45 uur stootte het schip echter plotseling eenige malen op de steenen en was daarna weer vlot. Branding of verkleuring van het water heeft hij niet gezien. Het schip maakte onmiddellijk slagzijde over stuurboord, waarop van den deklast aan die zijde is geworpen. Na het stooten is uitgestuurd en is aan stuurboord een baken met twee bollen gepasseerd. Later werd water in het ruim gepeild, is om het eiland heen gevaren en de haven van Kahnar binnengeloopen. De kompassen waren op 5 October 1940 te Delfzijl gecompenseerd. Betrokkene moest ter zitting toegeven, dat het ongeval vermoedelijk was voorkomen, indien hij tijdig het lood had gebruikt. De inspecteur -generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat uit het onderzoek duidelijk is gebleken, dat de navigatie alles te wenschen heeft overgelaten; dat van een gediplomeerd kapitein toch zeker mag worden verwacht, dat hij de meest elementaire kennis van de zeemanskunst bezit en hier dan ook van verregaande nalatigheid moet worden gesproken; dat hier geen enkele noodzaak bestond om niet naar behooren te navigeren, doch ten deze niettemin geheel op het handje is gevaren; dat de kapitein wist, dat een ongediplomeerde stuurman op de brug stond, waarvan hij zelf nog bovendien verklaarde, dat deze vóór de onderhavige reis geruimen tijd niet had gevaren; dat hij toch de schatting van den afstand tot het licht van Ölands Norra Udde aan dien stuurman overliet, terwijl hier een vierstreekspeiling aangewezen was; dat het lood hier zeer goede aanwijzingen had kunnen geven, doch hij ook het gebruik van dit verkenningsmiddel achterwege heeft gelaten; dat door dit klakkeloos blootstellen van het schip aan de gevaren van stranding aan de capaciteit van de Nederlandsche scheepvaart ernstig nadeel kan worden toegebracht, zulks terwijl het van het grootste belang is voor ons land om die capaciteit zooveel mogelijk in stand te houden. De Raad is van oordeel, dat het stooten van de Kieldiep, dat had kunnen leiden tot zeer ernstige gevolgen, welke hier gelukkig, zijn uitgebleven, is veroorzaakt door het inzetten van het schip door den stroom. Dit had tijdig kunnen worden voorkomen, indien slechts de meest elementaire beginselen van zeemanskunst hier toepassing hadden gevonden. Dit is hier niet gebeurd. Geheel onnoodig is hier gevaren op een geschatten afstand van het licht van Ölands Norra Udde, terwijl het lood ongebruikt is gelaten. Dat hier gevaren is op een wijze, dat van navigatie eigenlijk niet kan worden gesproken, komt geheel ten laste van den kapitein, die bij het naderen van Öland de navigatie overliet aan een ongediplomeerden stuurman, die bovendien, zooals de kapitein verklaarde, geruimen tijd niet had gevaren. Het is beschamend voor de Nederlandsche vaart op de Oostzee, dat een schip op de kust stoot, terwijl zulks zeer gemakkelijk had kunnen worden voorkomen. Nu niet gebleken is, dat de kapitein de noodige bekwaamheid mist, kan hier slechts van verregaande zorgeloosheid en nalatigheid worden gesproken. Niets heeft de kapitein gedaan om op de lichten zijn bestek zoo goed mogelijk te bepalen. Geen peiling met verzeiling van Landsort, geen vierstreekspeiling van Ölands Norra Udde, geen gebruik van het lood, dat hem tijdig had geleerd of hij binnen de twintig-vademlijn was. Te recht merkt de inspecteur-generaal voor de scheepvaart op, dat door zulk een wijze van varen de schepen, waarop Nederland zuinig moet zijn, aan geheel onnoodige gevaren worden blootgesteld. Een straf van schorsing acht de Raad hier geboden. Mitsdien : Straft den betrokkene Jacob van Bruggen, geboren 5 Mei 1913, gedomicilieerd te Delfzijl, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van zes weken. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, J. N. Egmond, lid, J. T. A. J. Bruinsma, plaatsvervangend lid, T. Tammes, plaatsvervangend buitengewoon lid. in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 4 April 1941. (get.) B. M. Taverne. ,, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |