1958-03-01: |
NvhN 01-07-1958. Groninger m.s. ARRAN strandde in Grote Belt . Kapitein wel schuld maar geen straf. Hoewel de Raad voor de Scheepvaart de 35-jarige J. T. uit Groningen, kapitein van het 499 brt. metende m.s. Arran van de rederij M. Cremer uit Groningen, schuldig achtte aan de stranding van zijn schip, dat op 1 maart j.l. op reis naar Antwerpen met een lading gerst tijdens slecht zicht op een bank in de Grote Belt vast liep, hield de Raad overeenkomstig het voorstel van de hoofdinspecteur voor de Scheepvaart rekening met de lange ervaring van de kapitein en paste op hem geen strafmaatregel toe. De Arran was uitgerust met een radiorichtingzoeker, maar had geen andere moderne nautische instrumenten aan boord. De kapitein voer ter zitting van de Raad aan veel in de Oostzee te hebben gevaren en te weten, dat de stroom, vooral in de Grote Belt, zeer veranderlijk kan zijn en dat men op de richting daarvan nooit staat kan maken. Hij weet de stranding van zijn schip aan wegzetting door deze stroom. Daar er ter plaatse geen radiobakens zijn, was het, gezien de dikke mist, niet mogelijk de plaats van het schip vast te stellen. De Raad was van oordeel, dat de kapitein onder deze omstandigheden zeker vaker van zijn handlood gebruik had moeten maken om daarmede nog de enige controle op zijn navigatie uit te oefenen, die hem restte. Bovendien kwam een bepaalde boei, die hij verwachtte, niet in zicht. Op dat moment had hij voor anker moeten gaan, maar hij is door blijven varen totdat het schip vastliep. De Arran liep bij deze stranding slechts lichte schade op. Het kwam de volgende avond op eigen kracht weer vlot en vervolgde de reis naar Antwerpen.
Algemeen Handelsblad 01-07-1958: Kustvaarders slachtoffers van onjuiste navigatie. (Van een onzer verslaggevers) De Raad voor de scheepvaart heeft uitspraak gedaan in een aantal scheepsongevallen, kustvaarders betreffende, waarbij gezagvoerders of stuurlieden als betrokkenen waren gehoord. Een 35-jarige kapitein uit Groningen, gezagvoerder van het 449 ton metende m.s. Arran, had zich te verantwoorden gehad omdat zijn schip op een bank in de grote Belt tijdens mist was vastgelopen. De Raad legde hem geen straf op, doch was van oordeel, dat meer had moeten worden gelood.
Nederlandse Staatscourant 07-07-1958: Nr. 63 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de stranding van het motorschip „Arran" in de Grote Belt op een bank voor de noordwestkust van Lolland. Betrokkene: de kapitein J. Timmer. Op 1 maart 1958 is het motorschip „Arran" op de reis van Korsor naar Antwerpen in de Grote Belt tijdens slecht zicht gestrand op een bank voor de noordwestkust van Lolland. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze stranding en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Arran", lan Timmer, wonende te Groningen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 april 1958, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van het verhoor van de kapitein, zomede van de te Antwerpen afgelegde scheepsverklaring, benevens het scheepsdagboek en de Deense kaart nr. 140: Store Baelt, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Arran" is een Nederlands schip, toebehorende aan Rederij M. Cremer, te Groningen. Het meet 499 brutoregisterton en wordt voortbewogen door 2 schroeven, aangedreven door 2 motoren van samen 480 pk. Het schip is uitgerust met een radiorichtingzoeker, maar had geen andere moderne nautische instrumenten. Na te Korsor een lading van 600 ton gerst te hebben ingenomen, vertrok de „Arran" op 1 maart 1958, te 18.15 uur, onder aanwijzing van de kapitein vandaar, met bestemming Antwerpen. De diepgang was voor 9'03", achter 10'09". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 11 personen. Ballasttank IV was vol, de andere dubbele bodemtanks waren leeg. Nadat de kompassen waren gecontroleerd, verliet de kapitein de lichtenlijn van de haven van Korsor en zette koers naar routeboei nr. 12. De wind was N.W. 2/3, het was heiig met een zicht van 1 tot 3 mijl. Te 19.35 uur werd boei nr. 11 op korte afstand aan bakboord gepasseerd. De kapitein stelde vast, op grond van de behouden vaart tussen de boeien nrs. 12 en 11, dat er stroom om de noord liep. Het schip liep volle kracht, 73-/ mijl per uur. Te 19.55 uur werd boei nr. 10 dichtbij gepasseerd. Vanhier werd 188° (k.) of 186° r.w. gestuurd. Daar het zicht nu minder werd, is de vaart geminderd tot halve kracht, ongeveer 5 mijl per uur. Te 20.30 uur werd het dikker van mist; nu werden de voorgeschreven mistseinen gegeven en de vaart geminderd tot langzaam. Er stond een uitkijk op de bak. Te 21.20 uur is de koers gewijzigd in 208° r.w. Na het passeren van boei nr. 10, te 19.55 uur, had men geen verkenning gehad. De kapitein besloot te 21.40 uur met het handlood een loding te laten doen; op hetzelfde moment liep de „Arran" aan de grond. Het gelukte niet door achteruitslaan of hieuwen op een uitgebracht anker vlot te komen. Het schip maakte nergens water. Toen het dag was geworden, slaagde de kapitein erin de positie van zijn schip te bepalen; deze was 54° 55'30" N. en 11° 02'50" O., op een bank voor de noordwestkust van Lolland. In de namiddag draaide de wind naar het noorden. Hierdoor rees het water meer en te 22.30 uur kwam de „Arran" door achteruitslaan en hieuwen op een anker vlot. De kapitein zocht de route weer op en vervolgde de reis. Tanks en ruim werden geregeld gecontroleerd, maar maakten geen water. Er was enige trilling in het schip en het draaien van het stuurrad kostte meer moeite. Op 5 maart arriveerde de „Arran" te Antwerpen. Na lossing werd toestemming verkregen naar Rotterdam te stomen. Op 12 maart is het schip in Alblasserdam drooggezet. Hier bleek enige schade aan een steun van een schroef en een kimplaat, terwijl ook een schroef werd beschadigd.De kapitein wijt de stranding aan wegzetting door stroom; deze stroom is daar niet te bepalen. Daar er ter plaatse geen radiobakens zijn, was het niet mogelijk door middel van de richtingzoeker de plaats van het schip vast te stellen. De „Arran" wordt nu uitgerust met een nieuwe richtingzoeker, radiotelefoon en een echolood. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervoor aangegevene. Hij voegde daaraan toe, dat de „Arran", nadat vaart geminderd was, 5 mijl per uur liep. Het schip stuurde heel goed en er stond een zeer goede roerganger aan het roer. Bij het passeren van boei nr. 10 had betrokkene opgemerkt, dat de stroom om de noord liep, en uit het behoud vanaf boei nr. 12 was dat ook gebleken. Betrokkene zegt veel in de Oostzee te hebben gevaren en te weten, dat de stroom, vooral in de Grote Belt, zeer veranderlijk kan zijn en dat geen staat is te maken op da richting daarvan. Betrokkene had te 21.20 uur koers laten veranderen tot 208° r.w.; hij wilde te 21.40 uur laten loden, maar op hetzelfde moment liep het schip aan de grond. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de kapitein, die sinds 1950 als zodanig vaart, veel ervaring heeft in de Oostzee. Hij heeft verklaard te weten, dat de stroom in de Grote Belt iets onbestemds is. Indien hij dat wist, had hij niet gedurende 1% uur in den blinde mogen doorvaren. De „Arran" is door de stroom om de oost verzet en aan de grond gelopen. Het schip was niet uitgerust met een echolood. Indien men in den blinde moet varen in een vaarwater, waar een niet bekende stroom loopt, moet men ten anker gaan. De kapitein had zeker zolang hij voer geregeld moeten laten loden met het handlood. De kapitein is te lang doorgevaren zonder verkenning te hebben. Door niet eerder ten anker te gaan en tijdig te hebben laten loden, is de kapitein medeschuldig aan het stoten van zijn schip. Daar het ongeval geen ernstige gevolgen heeft gehad, stelt de hoofdinspecteur de raad voor, ook rekening houdende met zijn lange ervaring als zodanig, de kapitein wel schuldig te verklaren, maar geen strafmaatregel op hem toe te passen. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Arran" in de Grote Belt op 1 maart 1958 moet worden geweten aan het feit, dat de kapitein, die toen de wacht had, te lang is doorgevaren, hoewel hij geen goed bestek had, het zicht slecht was en hij wist, dat de stroom daar aan grote veranderingen in kracht en richting onderhevig is. De kapitein had het laatst een bestek gehad te 19.55 uur, toen boei nr. 10 op korte afstand werd gepasseerd. Spoedig daarna werd het zicht zo slecht, dat de vaart moest worden geminderd. Daar boei nr. 9 slechts van zeer geringe sterkte is, verontrustte het hem niet, dat hij deze boei niet heeft gezien. Hij heeft echter niets gedaan om de enige controle op zijn navigatie uit te oefenen, die hem mogelijk was; hij liet na geregeld met het handlood te loden. Dit was zeker nodig, toen hij, volgens de gis, bij boei nr. 8 moest zijn en hij ook deze boei niet zag. Toen had hij zijn voornemen om zonder verkenningverder te gaan zeker moeten opgeven en had hij ten anker moeten gaan. Betrokkene is doorgelopen totdat zijn schip vastliep. Vooral een kapitein, die veel in de Oostzee heeft gevaren en die weet, dat op de richting en de sterkte van de stromen aldaar niet kan worden gerekend, had moeten begrijpen, dat hij moest gaan ankeren. De raad acht kapitein Jan Timmer, geboren 26 mei 1923, wonende te Groningen, schuldig aan het stranden van de „Arran", maar beslist, dat geen maatregel van straf wordt opgelegd. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, C.H. Brouwer, H. A. Broere en F. v. d. Laan, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van 30 juni 1958. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
|