1946-04-27: |
Final Fate: Tijdens de reis van Grangemouth naar Antwerpen met een lading van 261 ton vuurvaste klei in Bridlington Bay ten zuiden van Flamborough Head in zwaar weer gekapseisd en gezonken. Twee bemanningleden kwamen hierbij om het leven. Kapitein Bergsma, zijn Engelse echtgenote en de andere bemanningsleden redden zich in hun eigen reddingsboot.
De Waarheid 29-04-1946: Het Nederlandse motorschip „THEA” vergaan 2 opvarenden vermist. Het 272 ton metende Nederlandse motorschip „Thea" is, terwijl het tijdens een zware storm de baai van Bridlington trachtte binnen te lopen, Zaterdagavond gekapseisd en gezonken. Het vergaan van het schip bleef onopgemerkt totdat Zondagmorgen vroeg 6 overlevenden — 5 mannen en 1 vrouw — in een reddingboot te Barmston, ten Zuiden van Bridlington, aangespoeld werden. Twee personen werden vermist. De gezagvoerder van de „Thea" is J. Bergsma. De „Thea" kwam met een lading leem aan boord voor Antwerpen uit Grangemouth (Schotland). Door twee reddingboten, namelijk van Bridlington en Flamborough, is gedurende zes uren tevergeefs naar de twee vermiste opvarenden gezocht De kapitein van de „Thea" vertelde: Er stond een zeer sterke wind uit het Noorden, bijna een storm, doch wij besloten in de baai van Bridlington een schuilplaats te zoeken. Wij seinden naar Flamborough, dat alles in orde was en zetten koers naar de baai. Ik stond op de brug, toen, ongeveer een mijl ten Zuidoosten van de vuurtoren, de „Thea" begon te kapseizen. Ik beval allen zich naar de reddingboot aan stuurboord te begeven toen de „Thea" begon over te hellen. Wij sprongen in de reddingboot, doch toen het schip omsloeg, raakte de mast de reddingboot en drukte haar naar beneden. Wij maakten de boot vrij, doch zij stond vol water en de twee van ons, .die zich nog in de boot bevonden, moesten hozen, daar de boot tot haar boorden in het water lag. Een man had zich opzij aan boord van de boot vastgeklampt en wij trokken hem naar binnen. Daarna kwam mijn vrouw naar de boot toe zwemmen. Wij kregen nog een man te pakken en nog een, doch de twee overigen konden we niet ontdekken. Het laatste wat ik zag, was, dat zij poogden een vlot van de zinkende „Thea" los te maken. Wij zochten nog naar hen, doch het was een pikdonkere nacht. Wij koersten daarna naar de kust en dat ging met moeite. De boot stond vol water en wij moesten voortdurend hozen. Wij landden door een heftige branding op een stuk strand en zagen ergens licht in een huis. Wij klommen tegen de rots op en de mensen van het huis ontfermden zich over ons. Torn Hutchinson, de stuurman van de reddingboot van Bridlington, zeide, dat zij het te verduren hadden gehad. „Wij vonden een reddingboot van een schip met niemand er in. Dat zal wel de andere reddingboot van de „Thea" geweest zijn. Ook vonden we een hoop wrakstukken over een grote oppervlakte verspreid, doch geen spoor van een vlot. Kustwachten vonden later het vlot, negentien kilometer ten Zuiden van Bridlington, doch geen spoor van de vermisten. Later is het lijk van de kok W.van Ommeren, aan de kust aangedreven.
Leeuwarder Koerier 30-04-1946: De schipbreuk van de Thea. Gisteren werd te Bridlington een lijkschouw verricht op W. van Ommeren uit Zaltbommel en H. Witseris uit Rotterdam, de twee leden van de bemanning van het Nederlandsche motorschip Thea, die na het kapseizen van het schip in de baai van Bridlington vermist werden. Het medisch onderzoek heeft uitgewezen, dat de beide mannen niet door verdrinking, maar door ontbering om het leven zijn gekomen. De kapitein van het schip Jan Bergsma van Terschelling, zei, dat hij niet begreep, waardoor de Thea is gekapseisd. Zij waren nergens tegen aan geslagen.
NvhN 24-10-1946: Het zinken van de „Thea” Voor den Raad voor de Scheepvaart. Onder voorzitterschap van den heer J. Dirkzwager behandelde de Raad voor de Scheepvaart hedenochtend het ongeval van het Groninger m.s. „Thea" dat op 27 April 1946 ter hoogte van Flamborough plotseling hevige slagzijde over stuurboord kreeg, tengevolge waarvan het vaartuig is gezonken. Twee personen vonden hierbij den dood. Het schip was op weg naar Antwerpen. De plaatsvervangend hoofdinspecteur voor de scheepvaart, de heer J. Bats achtte het ondanks de verklaringen van kapitein J. Bergsma en den stuurman J. Deen, die niets bijzonders bemerkt hadden, niet uitgesloten, dat het schip was lekgestoten, zelfs zonder dat iemand van de bemanning dit heeft gehoord. Besloten werd alvorens uitspraak te doen den bevoegden Engelsche autoriteiten te vragen of inmiddels eenig duikeronderzoek ter plaatse is ingesteld en wat hiervan het resultaat is geweest.
Nederlandsch Staatscourant 31-12-1946. No 36 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het zinken van het motorschip „Thea" in de nabijheid van Flamborough Head, waarbij twee opvarenden zijn omgekomen. Op 27 April 1946 heeft het motorschip „Thea" ter hoogte van Flamborough Head plotseling hevige slagzij gekregen en is spoedig daarop gezonken. Twee opvarenden zijn hierbij verdronken. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit omslaan. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 October 1946 in tegenwoordigheid van den waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart A. S. de Bats. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde als getuigen J. Bergsma, kapitein, en J. Deen, stuurman aan boord van de „Thea", den laatste onder eede. Uit de verklaringen en bescheiden is den Raad het volgende gebleken: De „Thea" was een Nederlandsch motorschip, het was groot 272,68 bruto-registerton, behoorde toe aan H. Oldenburg, te Groningen was in 1929 te Ostende gebouwd, was geklasseerd B.V. + I 3/3 G 1-1. Het schip had een geldig certificaat van deugdelijkheid, het werd voortbewogen door een 200 pk Deutzmotor. De „Thea" had geen dubbelen bodem, doch wel een voor- en achterpiek. Op 26 April 1946 vertrok de „Thea" van Grangemouth met bestemming Antwerpen. De diepgang was achter 8'6", vóór-8'2". Het uitwateringsmerk was nog 2" boven water. Het schip verkeerde in goeden toestand, had eenige maanden te voren een generale survey ondergaan op de werf van Vuyk te Capelle a.d. IJssel en had een bezetting van acht personen, waaronder de vrouw van den kapitein. Te Grangemouth was de „Thea" beladen met een gestorte lading vuurklei, totaal 261 ton. De lading was onder een tip uit spoorwagens overgenomen door beide luiken; de koppen van de lading waren gelijk getremd. In de luikhoofden lag de klei een weinig hooger dan onder het mastdek, doch alles lag vrij ver onder dek. De klei was droog, zwaar en stijf, was deels fijn, deels grof. De algemeene opvatting aan boord was, dat deze lading niet kon overgaan. Na de belading lag het schip recht, de voor- en achterpiek waren leeg; er waren 5 ton brandstof olie aan boord, ongeveer 3 ton aan stuurboord, 2 ton aan bakboord. De luiken waren geschalkt en afgedekt met dubbele presennings. Na vertrek uit Grangemouth werd langs de gebruikelijke route zuidwaarts gevaren langs de Engelsche kust. S.b.-reddingboot hing buitenboord in de davits. B.b.-reddingboot stond aan dek, de davits waren buitenboord gedraaid. Den 27sten April werd te 8 uur High Whitby vuurtoren gepasseerd. De wind was gedurende den nacht toegenomen tot N.O., kracht 6. Er liep matige deining en er was ongeveer 2 mijl zicht. Te 17.45 uur dien dag werd Flamborough Head gepasseerd. Het schip slingerde met korte slingeringen; hierin werd niets abnormaals bemerkt. Het schip nam geen water over. Te 18.45 uur, toen de „Thea" zich bevond nabij boei G 15, werd het zicht slecht. In verband met de vele wrakken, welke zich in de buurt van de Humber bevinden, besloot de kapitein niet bij nacht en slecht zicht daar te passeeren, doch terug te keeren en te ankeren bij Flamborough ïlead om betere gelegenheid af te wachten. Eerst werd gestuurd N.t.W. tot Flamborough Head gepeild werd West op 2 mijl afstand, waarna de koers werd gewijzigd in W.t.Z., dit was tusschen Flamborough Head en N. Smithic boei. De deining kwam nu 4 streken achterlijker dan dwars in; het schip slingerde in verband met de zware lading met rukken; de motor draaide halve kracht. Te 19 uur was het ruim nog gepeild en droog bevonden; te 20 uur had de machinist de lenspomp volgens gewoonte aangezet, maar deze gaf geen water. Te 21.05 uur werd Flamborough Head gepasseerd op 1 mijl afstand; per morselamp werd de naam van het schip geseind. De „Thea" bevond zich nu in kalmer water. Plotseling begon het schip nu slagzij te maken over stuurboord. De motor werd gestopt en de kapitein trachtte Flamborough Head weer op te roepen met de morselamp, doch zonder succes. De helling werd zóó groot, dat de bemanning, die reeds aan dek was, order kreeg om zwemvesten om te doen en s.b.-reddingboot te vieren. Dit werd gedaan en spoedig daarop gaf de kapitein order om in de boot te gaan. De stuurman, de kok W. van Ommeren en de matroos-motordrijver H. Witsiers trachtten een vlot te water te laten, doch dit gelukte niet wegens de groote slagzij van het schip. Over de zij van het schip, dat toen vrijwel plat lag, begaven zij zich daarop naar het voorschip, in de nabijheid waarvan de s.b.-sloep zich bevond met de andere vijf opvarenden. Deze sloep bleek vol water te staan, omdat zij door een stag naar beneden was gedrukt, toen het schip plat viel. De stuurman en de twee man, die nog aan boord waren, moesten nu te water springen, daar de „Thea" begon te zinken. Te 21.15 uur zonk het schip. In ongeveer 5 minuten was het schip plat op zijn zijde gevallen, nog 2 minuten later zonk het. De stuurman kon de sloep bereiken, doch de kok en de matroosmotor drijver zijn beiden verdronken en eenige dagen later aangespoeld; zij hadden toen nog hun zwemvesten aan. Tot de uitrusting daarvan behoorden een licht en een fluitje. De sloep met de overlevenden wist den wal te bereiken in de nabijheid van Barmston, alwaar de bewoners de schipbreukelingen goed verzorgden. De kapitein verklaart nog, dat, toen het schip slagzij begon te maken, hij uit de twee luchtkokers van het ruim lucht hoorde blazen met zoodanige kracht, dat hij den indruk had, dat het ruim zich snel met water vulde. De stuurman heeft, toen hij op het voorschip was, ook lucht hooren blazen met groote kracht, maar kon niet precies aangeven waar dit is geweest. Geen der opvarenden heeft vóór het kenteren iets abnormaals bemerkt, noch is een ontploffing gehoord, noch gevoeld, dat het schip tegen een zich onder water bevindend voorwerp stootte. De waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart voert aan, dat in de buurt van Flamborough Head vele wrakken liggen. Niet is komen vast te staan, dat het schip niet heeft gestooten. Het lijkt waarschijnlijk, dat op eenige wijze bodemschade is ontstaan en het binnenstroomende water toen de vuurklei aan den onderkant heeft nat gemaakt, waarop deze natte massa is verschoven. Hij geeft den Raad in overweging om zijn beslissing aan te houden, totdat het duikerrapport ontvangen is. De Raad is van oordeel, dat op niet meer te verklaren wijze plotseling een groot gat in bodem of zijde van de „Thea" is ontstaan, waardoor het schip binnen zeer korten tijd vervuld en gekenterd en kort daarop gezonken is; dat de waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart den Raad heeft verzocht, zijn beslissing aan te houden, totdat de „Thea'' zou zijn gelicht en een duikerrapport zou zijn ontvangen, doch de Raad geen redenen aanwezig acht om op dit verzoek in te gaan, daar den Raad uit eigen wetenschap bekend is, dat de assuradeuren van de „Thea" aan de Engelsche autoriteiten hebben verzocht een spoedige lichting van dit vaartuig te bevorderen; dat hierop als antwoord is ontvangen, dat wegens andere meer dringende werkzaamheden de „Thea" voorloopig niet in aanmerking kwam om gelicht te worden; dat in verband met den zanderigen bodem, waarop de „Thea" gezonken is, kan worden aangenomen, dat het wrak thans geheel onder het zand verdwenen is, zoodat het geen zin heeft de beslissing nog langer aan te houden; dat de Raad nog zijn deelneming betuigt met het overlijden van de twee opvarenden, die bij deze ramp het leven verloren hebben, al waren zij dan ook bij het zinken van het schip voorzien van behoorlijk uitgeruste reddingsgordels. Aldus gedaan door de heeren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, L. den Hoedt, lid, C. H. Brouwer, plv. lid, L. Meulman, buitengewoon lid, H. J. Timmer, plv. buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman . en uitgesproken door den eersten plv. voorzitter mr. W. A. Vos ter openbare zitting van den Raad van 15 November 1946. (get.:) A. Dirkzwager; A. Boosman. |