1940-07-16: |
De Banier 17-07-1940: Stranding van het motorschip „ROERDOMP”. Amsterdam, 16 Juli. — Op 6 April 1040 vertrok het motorschip „ROERDOMP" onder commando van kapitein P. de Vries van Zweden naar Rotterdam met een lading granietsteen. Langs de Deensche kust werd koers gezet naar de Noordzee. Op 10 April liep de „Roerdomp" plotseling aan den grond. Nadat het schip vlot was gekomen verkende de kapitein Bornriff Klistboei. Het schip is daarna door het Schulpengat naar Den Helder gevaren. De inspecteurgeneraal voor de scheepvaart diende een klacht in tegen den kapitein wegens het niet opvolgen van de door de militaire autoriteiten gemaakte voorschriften omtrent het aandoen van de reede van Nieuwediep en het niet voldoende rekening houden, bij het bepalen van de koers, met de door de belligerenten aangegeven mijnenvelden. Bij het onderzoek door den raad voor de scheepvaart verklaarde de kapitein, dat hij de variatie van het kompas op den verkeerden kant heeft toegepast. Bij de stranding meende kapitein bij het Terschellinger vuurschip te zijn.' Hij heeft niet het lood gebruikt, want hij dacht in volle zee te zijn. Toen het daglicht werd, zag de kapitein bij Bornrif Klist te zijn. De kapitein had in den oorlog niet gevaren en was net geheel op de hoogte van alle voorschriften, zoo wist hij niet dat de vuren aan de kust gedoofd waren. Daaraan is ook te wijten, dat hij de reede van Nieuwediep is binnengevaren, niettegenstaande de bijzondere omstandigheden. De voorzitter wees den kapitein er op, dat hij bemanning en schip in groot gevaar heeft gebracht. De kapitein had de berichten voor zeevarenden wel besteld, doch niet tijdig ontvangen. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart meende, dat de oorzaak van de stranding vast staat. Spr. verweet den kapitein, dat hij de zaak niet ernstig genoeg heeft opgevat en niet ter bevoegder plaatse de beste inlichtingen heeft ontvangen. Kapitein de Vries had er voor moeten zorgen, dat alles in orde was, voordat hij vertrok. De verdediging van den kapitein houdt geen eteek. De Raad zal later uitspraak doen.
De Tijd 26-10-1940: Muurvaste overtuiging. De kapitein verklaarde ter zitting, dat hij het lood niet had gebruikt, omdat hij door het zien van de twee schepen, muurvast overtuigd was in den goeden koers te zijn. Ook hier doet zich weer een verschijnsel voor, waarop de Raad reeds meermalen heeft moeten wijzen. De ~muurvaste" overtuiging is op absoluut ondeugdelijke grondslagen gevestigd, en de voor de hand liggende controle, die in elk geval had moeten worden toegepast, wordt achterwege gelaten.De kapitein verklaarde ter zitting, dat hij inzag verkeerd te hebben gehandeld en dat hij tot zijn verdediging niets kon aanvoeren. Deze door den kapitein aangenomen houding is voor den Raad een aanleiding, geen strenge straf toe te passen. De raad wil ten slotte nog opmerken, dat het niet juist is, dat dit schip, dat mijnenvelden moest mijden, slechts een klein handlood, met een lijn van 30 vadem, en geen zwaar lood — laat staan een Thomsonlood — aan boord had. Diepten boven de 25 vadem moeten kunnen worden aangelood. De Raad straft den kapitein door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld b{j art. 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen. Ten slotte deed de Raad nog uitspraak in zake de stranding van het motorschip „Roerdomp" op het Bornrif op 10 April 1940 en de klacht van den inspecteur-generaal voor de Scheepvaart tegen den kapitein van voormeld motorschip, wegens het niet-naleven van de bijzondere voorschriften voor het aandoen van de reede van Nieuwediep in oorlogstijd gegeven en het onvoldoende rekening houden bij het bepalen van zijn koers met de door de belligeren-- ten aangegeven mijnenvelden. De Raad Is van oordeel, dat de stranding van de „Roerdomp" geheel is te wijten aan het sturen van een verkeerden koers. De kapitein heeft zelf toegegeven, dat hij de variatie verkeerd heeft toegepast — een gevolg van de omstandigheid, dat hy zich er geen rekenschap van heeft gegeven, dat hij werkte met een kaart met rechtwijzende roos. Met de mededeeling. dat hij de berichten aan zeevarenden wel besteld, doch niet ontvangen had, heeft hij zich geenszins gedisculpeerd en hij heeft dan ook moeten toegeven, dat hij in Rotterdam zich de berichten aan zeevarenden had kunnen aanschaffen. Het is onbegrijpelijk, dat de kapitein dit niet heeft gedaan, vooral daar dit zijn eerste reis in oorlogstijd was. Ook een zeemansgids had hij niet aan boord. Dit alles wijst er op. dat hij het met de navigatie niet ernstig genoeg heeft genomen. De Raad straft den aangeklaagde door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen. .
|