1957-07-21: |
Onderweg van Maassluis naar Boston met een lading groente en fruit bij slecht zicht t.h.v. Waxham gestrand, maakte geen water. 23 Juli door de sleepboot 'Maas' vlotgebracht en na gelost te hebben naar Rotterdam gesleept voor reparatie. (roer defect)
Leeuwarder courant 22-07-1957: Nederlands schip aan de grond bij Great Yarmouth. Het Nederlandse motorschip „FIDUCIA" (228 ton) is gisteren bij Waxham, bij Great Yarmouth aan de Engelse oostkust, tijdens mistig weer aan de grond gelopen. Het schip lag bij eb geheel droog en badgasten en dorpelingen hielpen gistermiddag bij hoog water bij een poging om de „Fiducia" weer vlot te krijgen. De poging mislukte. De kapitein hoopt zijn schip, dat naar Boston in Lincolnshire onderweg was met een lading fruit, vandaag op eigen kracht vlot te kunnen krijgen.
De Telegraaf 24-07-1957: „FIDUCIA" vlot. Norfolk, woensdag. (Reuter) De sleepboot Maas uit Rotterdam heeft gisteren het 228 ton metende Nederlandse motorschip "FIDUCIA" vlotgetrokken. De „Fiducia" liep zondag voor de Oostengelse kust op een zandbank. Het schip wordt nu naar Boston (Linc.) gesleept.
NvhN 25-07-1957: FUDUCIA terug in Nederland. De Nederlandse kustvaarder Fiducia die, zoals bekend, zondag j.l. bij de Engelse oostkust aan de grond is gelopen, is vanmorgen om halftwaalf door de sleepboot Maas de Nieuwe Waterweg opgesleept. De Maas heeft het schip naar Maassluis gebracht.
Bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van donderdag 21 november 1957. No. 227 Nr. 65 Uityspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de stranding van het motorschip „Fiducia" nabij Waxham (oostkust van Engeland). Betrokkenen: de kapitein A. van der Plas en de bestman H. Nagtegaal. Op 21 juli 1957 is het motorschip „Fiducia" op de reis van Maassluis naar Boston (Engeland) ter hoogte van Waxham tijdens slecht zicht gestrand. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze stranding en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Fiducia", Arie van der Plas, wonende te Maassluis, en de bestman Herman Nagtegaal, wonende te Deventer. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 oktober 1957, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de bestman en de roerganger, zomede van de te Rotterdam afgelegde scheepsverklaring, het klad- en netjournaal en een uittreksel uit het journaal, benevens de Engelse kaart nr. L 1408: Orfordness and Scheveningen to Terschelling, en nr. L 1089: Orfordness to Blakeney, en hoorde de kapitein en de bestman, voornoemd, als betrokkenen buiten ede. De voorzitter zette de betrokkenen, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hun gelegenheid tot hun verdediging aan te voeren hetgeen zij daartoe dienstig achtten, hun daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Fiducia" is een Nederlands schip, toebehorende aan J- C. Minnaar, te Rotterdam. Het meet 228 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 195 pk motor. Na op 20 juli 1957 te Maassluis een lading groente en fruit te hebben ingenomen, vertrok de „Fiducia" die dag te 15 uur vandaar, met bestemming Boston (Engeland). De diepgang was vóór 5', achter 6'09". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 5 personen. Toen het schip te 16.15 uur bij de Maasboei was, kreeg de bestman de wacht; de koers Was 298° r.w., 310° op het stuurkompas. Het was bedekte lucht met regenbuien; de wind was Z.W. 3/4. De „Fiducia" vaart geregeld op de trajecten Maassluis—Londen en Maassluis—Boston. De kapitein voer sinds 18 mei 1957 op dit schip, de bestman sinds oktober 1956, eerst als matroos, na januari 1957 als bestman. Beiden waren plaatselijk zeer goed bekend op de bevaren trajecten. Het schip stampte en slingerde zwaar. Te 18 uur kwam de kapitein op wacht; vanaf 20 uur werd 303° r.w. gestuurd. Het was bewolkte lucht met helder zicht. Door middel van decca werd het bestek bijgehouden. Te 0.00 uur van 21 juli 1957, toen de kapitein de wacht overgaf aan de bestman, was het bestek 52° 27.5' N.O. 2° 37.5' O. De kapitein gaf order nu 310° r.w. te gaan sturen en deelde hem mee, dat te 1 uur de stroom om de noord zou gaan lopen. De lichten van Smiths Knoll en Cross Sand waren toen in zicht. De bestman heeft verklaard, dat te 3.10 uur Cross Sand-vuurschip werd gepasseerd aan bakboord op y 2 mijl afstand; deze afstand werd geschat. Te 3.40 uur werd de boei van N.E. Cross Sand op korte afstand aan bakboord gepasseerd. De bestman controleerde toen de decca en bevond deze in orde. Even voordat de boei werd gepasseerd, gaf de bestman de roerganger order 315° of 305° r.w. te gaan sturen. Hij controleerde geregeld het sturen. Tegen 4 uur werd het zicht minder goed, maar aanvankelijk schatte hij het zicht op nog wel 4 mijl. Te 4.30 uur passeerde de bestman op korte afstand aan bakboord de rood-witte boei van Winterton. Het schip bleek een weinig om de zuid te zijn verzet en hij gaf de roerganger order nu 320°, dus 310° r.w., te gaan sturen. Het zicht werd nu veel slechter; over de wal hing zware landmist; daar kon men niets meer onderscheiden. Het zicht was overigens nog niet zo slecht, dat vaart behoefde te worden verminderd of mistsignalen gegeven. Te 5.05 uur zag de bestman plotseling branding recht vooruit. Hij gaf de roerganger order: hard stuurboord, en hielp het roer zo snel mogelijk aan boord te leggen. Vervolgens zette hij de motor op volle kracht achteruit. Even later liep het schip aan de grond. De bestman ging naar beneden en waarschuwde de kapitein, dat het dik van mist was en dat het schip aan de grond zat. De bestman zette vervolgens de schroef uit haar werk. De kapitein kwam direct boven; de schroef was toen al gestopt. De kapitein nam een deccapeiling; hij nam op: rood 23, groen 35.6 en paars: 67. Het schip zat onder Waxham aan de grond. Bij rondloden bleek, dat er over de gehele lengte van het schip aan stuurboord 4' en aan bakboord slechts 1' water stond. Men liet s.b.-anker vallen om te voorkomen, dat het schip bij hoogwater nog hoger zou komen te zitten. Het zou te ongeveer 15.30 uur hoogwater zijn. Te 13.30 uur probeerde de kapitein het schip vlot te brengen; s.b.-anker werd ingehieuwd en met de motor ,werd volle kracht achteruitgeslagen. Het voorschip draaide 20 vaam uit de wal. Daarna liet men s.b.-anker weer vallen en draaide volle kracht vooruit met b.b.-roer om ook het achterschip vlot te krijgen; dit gelukte door toenemende wind en deining niet. Toen het water zakte, staakte men de pogingen het schip vlot te brengen. Er werd nergens lekkage in het schip bemerkt. De kapitein vernam van Radio-Scheveningen, dat de sleepboot „Maas" naar hem onderweg was. Deze sleepboot kwam te 23 uur in de nabijheid, maar kon wegens hoge zee toen nog niet vastmaken. Eerst op 23 juli, te 14.30 uur, kwam de sleepbootverbinding tot stand en te 15 uur werd de „Fiducia" vlot getrokken. Het anker werd ingedraaid; bij onderzoek bleek het roer defect te zijn. De „Maas" sleepte de „Fiducia" naar Boston. Daar werd op 24 juli te 5.30 uur gemeerd. Na lossing en onderzoek door de agent van Bureau Veritas werd toestemming verkregen om gesleept te worden naar Rotterdam. De bestman heeft nog opgemerkt, dat volgens de door de kapitein verkregen deccapeiling het schip niet aan de grond kon zitten; het toestel zou dus verkeerd hebben aangewezen. Hij heeft steeds op deccapeilingen genavigeerd en volgens deze kwam het schip niet te dicht bij de wal. Ter zitting verklaarde de kapitein nog, dat hij altijd de route neemt langs Cross Sand-v.s., de boei van Cromer en dan langs de boei van Blakeney Overfalls. Betrokkene heeft niet de Nederlandse Zeemansgids voor de Kleine Vaart aan boord, doch wel de Engelse zeemansgids; betrokkene zag geregeld de stroomkaarten in. Men had aan boord de Nederlandse tijd; volgens deze zou op 21 juli te ongeveer 1 uur de stroom naar het noorden beginnen te lopen. Betrokkene en de bestman lopen ieder 6 uur wacht en zijn daarna 6 uur vrij van wacht. Betrokkene gaf op 21 juli te 0.00 uur de wacht over aan de bestman. Toen was het zicht nog goed en waren verschillende vuren in zicht. De bestman kende de order om de kapitein te waarschuwen bij slecht zicht en indien hij het verder niet vertrouwde. De koerslijn liep lj/^ mijl vrij van de kust. Betrokkene achtte dat voldoende, daar door middel van decca de standplaats nauwkeurig kon worden gecontroleerd. Het decca-apparaat gaf tevoren geen reden tot klagen; bij het verlaten van de Nieuwe Waterweg was het gecontroleerd. Toen na de stranding de decca-aanwijzingen werden afgelezen, bleken deze niet juist te zijn. De „Fiducia" is niet uitgerust met een echolood. De bestman heeft ter zitting nog verklaard, dat hij op 21 juli 1957 te 0.00 uur de wacht overnam van de kapitein. Het zicht was toen goed, verschillende vuren waren te zien. Betrokkene kende het vaarwater goed. Hij heeft te 3.40 uur, bij het passeren van N. E. Cross Sand-boei, de decca afgelezen; het apparaat bleek toen juist aan te wijzen. Betrokkene heeft daarna de decca niet meer afgelezen; dit is eerst na de stranding weer gedaan. Toen de wal werd genaderd, nam het zicht af. Betrokkene schatte dit nog wel op 2 mijl, ofschoon het over de wal dik was. Betrokkene achtte het niet nodig de kapitein te waarschuwen, ook niet om vaart te minderen of geluidsseinen te geven. Voordat het schip vastliep, heeft betrokkene niets van de wal gezien. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat het motorschip „Fiducia" op de H.W. van 21 juli 1957 op de reis van Maassluis naar Boston is gestrand bij Waxham. Op de wacht van de bestman was de navigatie niet eenvoudig. De kapitein heeft de route langs Cross Sand-v.s. genomen; dit is niet de route, die de Zeemansgids voorschrijft. De stroom staat op deze route dwars op de koers. Bij het overgeven van de wacht te 0.00 uur van 21 juli waren enige vuren in zicht. Het was toen mogelijk de decca te controleren, maar het blijkt niet, dat dit is gedaan. Er is een deccabestek overgegeven, maar geen bestek, door peilingen verkregen. De bestman stuurde op zijn wacht 310° r.w. Te 3.10 uur werd Cross Sand-v.s. gepasseerd en te 3.40 uur de N.E. Cross Sand-boei. Bij deze boei is de decca gecontroleerd. Het schip bleek toen belangrijk om de zuid te zijn gezet. Bij het naderen van de wal bleek over land mist op te komen. Op zee was het zicht nog behoorlijk en kon volle kracht worden gevaren. De decca is niet meer gebruikt; de roerganger is geregeld gecontroleerd. Er zal wel goed zijn gestuurd, maar het was verkeerd, dat het behoud niet werd gecontroleerd door de decca. Eerst na de stranding is dit instrument weer afgelezen. Het is een tekortkoming van de bestman, dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de decca. Hij zou anders hebben kunnen vaststellen, dat het schip over de grond 296° r.w. behield. Hij had dus veel meer moeten opsturen dan hij heeft gedaan. Hij toonde hier een tekort aan ervaring. Het is beter, dat op trajecten als die van de „Fiducia" de wacht zo wordt geregeld, dat de kapitein bij het aanlopen van de wal de wacht heeft. De kapitein gaf te 0.00 uur, toen een lastig deel der navigatie voor de boeg lag, de wacht over aan de bestman. De hoofdinspecteur acht niet alleen de bestman schuldig aan deze stranding; de kapitein is zeker medeschuldig. Bij het bepalen der op te leggen straf moet wel rekening worden gehouden met de omstandigheden, waaronder werd gevaren; op deze vaart hebben zowel de kapitein als de bestman een zeer vermoeiend bestaan. Beiden hebben dit keer fouten gemaakt. De hoofdinspecteur stelt de raad voor de kapitein en de bestman te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Het is de raad bekend, dat, hoewel de Zeilaanwijzingen voor de vaart van Hoek van Holland naar Boston een andere route aanwijzen, vele kusters de route langs Cross: Sand-v.s. en Cromer-boei nemen. Bij goed zicht bestaat daartegen geen bezwaar, maar bij slecht zicht, wanneer het bestek niet voortdurend kan worden gecontroleerd, hetwelk zeer nodig .is, daar men daar de stroom dwars in heeft, is dit vaarwater af te raden. Nu de „Fiducia" was uitgerust met decca, was geregelde controle van de gis mogelijk, maar deze is door de bestman geheel verwaarloosd en ook de kapitein heeft niet op de goede wijze gebruik gemaakt van dit apparaat. De decca is bij het verlaten van de Nieuwe Waterweg gecontroleerd. Zolang het niet mogelijk is door middel van peilingen controle op de gis uit te oefenen, is het nodig op vaste tijden, b.v. elk half uur, een deccapeiling te nemen. Hierdoor zal ook direct opvallen of het deccaapparaat zelf fouten gaat vertonen. Een z.g. „laneslip" zal alleen op deze wijze opvallen. Een afwijking van het instrument kan plaatsvinden door nachteffect of door verandering in de spanning van het elektrisch net aan boord, terwijl ook de nabijheid van land van invloed kan zijn. Na het passeren van N. E. Cross Sand-boei is de decca echter in het geheel niet meer afgelezen. Er is slechts op de gis gevaren. Bij het passeren van genoemde boei had de bestman moeten bemerken, dat het schip veel meer door de stroom om de zuid werd verzet dan hij meende, en hij had toen veel meer moeten opsturen dan hij deed. Vooral nu het schip niet was uitgerust met een echolood, dat hij, toen hij geen peilingen van punten van de wal kon nemen, zijn gis voortdurend moeten controleren door deccapeilingen. De aflezing, welke na de stranding werd genomen, bleek een fout te vertonen. Door de hiervóór gegeven oorzaken kan toen „laneslip" zijn opgetreden. De raad is van oordeel, dat deze stranding is te wijten aan schuld van de kapitein en de bestman, die beiden, ieder voor zich, aansprakelijk zijn voor de onvoldoende navigatie. De bestman had ook eerder de kapitein moeten waarschuwen, maar beter was geweest, wanneer de kapitein de wacht zó had ingedeeld, dat hij zelf bij het aanlopen van de wal de wacht had gehad. Op grond van het bovenstaande straft de raad de kapitein Arie van der Plas, geboren 17 mei 1923, wonende te Maassluis, en de bestman Herman Nagtegaal, geboren 30 oktober 1925, wonende te Deventer, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, H. A. Broere, F. van der Laan, J. Tissot van Patot, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 14 november 1957. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
|