NRC 261015
Raad voor de Scheepvaart. Vervolgens heeft de Raad een onderzoek ingesteld betreffende het omslaan van het motorschip ZEEAREND, tijdens lading op 9 oktober jl. in de Maashaven te Rotterdam. De gezagvoerder J. Zwierts verklaarde, dat het schip, dat 212 ton netto meet, met 300 ton papier en vis werd geladen voor Londen. Getuige hield geen toezicht op de lading en gaf geen aanwijzing over de wijze van stuwen. Ook een ander had geen toezicht gehouden bij de lading In het ruim, wel bij de deklast. Op het dek werden 20 ton vis gezet.
Er kwamen nog 40 ton strokarton aan boord, wat getuige niet vooruit had geweten. Deze lading was te zwaar. Hij had zich echter niet tegen inladen verzet. Toen alles aan boord was, viel het schip enigszins over stuurboord, maar door het doen vollopen van een van de tanks, kwam het schip weer recht te liggen. Spoedig begon het opnieuw te hellen. Er was nu een totaal in het ruim van 400 ton en aan dek 55 ton, behalve 19 ton steenkolen op het voorschip. Het schip helde verder, het water kwam aan dek en in de machinekamer. De pompen van de tanks konden niet meer werken. De deklast ging over en het helde steeds over, tot het omviel. De masten stootten op de naastliggende lichter en braken af.
De gezagvoerder meende het ongeval te moeten wijten aan het overrollen van de lading in het ruim. De tweede stuurman W. Bal verklaarde, dat de lading in het ruim behoorlijk was gestuwd. De lading karton op het dek was hoger opgestapeld dan hij de laders had veroorloofd. De machinist J. Walboom verklaarde, dat men alle tanks had doen vollopen, doch dat het hellen niet meer te stuiten was.
De heer T. van Borssum, die met de lading was belast door Furness' Scheepsagentuur, had de karton, toen het schip begon te hellen, met 36 man van boord doen halen, maar het was toen reeds te laat. Volgens de verklaring van de stuwadoorsbaas H. Helmers, is later gebleken, dat de lading in het ruim niet is overgegaan. Hij meent, dat het getij op het omvallen geen invloed kan hebben gehad.
NRC 051115
Raad voor de Scheepvaart. ZEEAREND. In de gisteren gehouden zitting heeft de Raad uitspraak gedaan betreffende het op zijde vallen en zinken van het motorschip ZEEAREND.
De Raad is van oordeel, dat de ZEEAREND op zulk een wijze is beladen dat, toen men daarmee gereed was, het vaartuig geen stabiliteit meer had. Door het laten oplopen van de niet gesepareerde voorballasttank, om het hellen over stuurboord te doen ophouden, is het vaartuig steeds schever komen te liggen en is het tenslotte omgeslagen en gezonken.
De kapitein kan dit laten vullen van de tank niet verweten worden, al ware het beter geweest zo hij, kennis gekregen hebbende van de rankheid van het schip, de remedie gezocht had in een wijziging van de manier van belading dan in het vullen van de tank.
De Raad meent de eigenlijke oorzaak van deze scheepsramp te moeten zoeken in de wijze van belading van dit gevoelige schip; de lading karton was in het ruim bovenop gestuwd, hoofdzakelijk onder de dekbalken en in de luikhoofden, terwijl ook aan dek de lading wel wat hoog en zwaar was in verhouding tot de overige lading. (Daar de ZEEAREND een dubbele bodem heeft, komt daardoor de lading hoger te liggen). Had men echter voor met het beladen aan dek begonnen was, een of meerdere ballasttanks gevuld, de stabiliteit van het schip zou daardoor zijn toegenomen en de ramp was waarschijnlijk voorkomen.
Uit deze scheepsramp blijkt, naar de mening van de Raad, de noodzakelijkheid, dat de belader, vóór hij begint te laden, overleg pleegt met de gezagvoerder, die uiteraard met de bijzondere eigenschappen van zijn schip het best bekend is.