1924-04-11: |
Rotterdamsch Nieuwsblad 12-03-1925: Nieuws op scheepvaartgebied. Een aanvaring in de Oostzee. Op 11 April 1924 had in de Oostzee een aanvaring plaats tusschen den Nederl. motorschoener „BALDUR" uit Groningen en een visschersvaartuig, waardoor laatstgenoemd vaartuig met een gedeelte der bemanning is vergaan. De Raad voor de Scheepvaart heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van dit ongeval. De schipper-eigenaar van den motor schoener, woonachtig te Groningen, had reeds in Duitschland terecht, gestaan, waar hij eerst tot een gevangenisstraf werd veroordeeld, die later in een geldboete is veranderd en werden daarom buiten eede door den voorzitter, prof. mr. M. B. Taverne, ondervraagd. De „BALDUR" kwam ter hoogte van Memel bij N.-Westelijke windrichting, met alle zeilen bij, over stuurboord aanvaren, koersende N.O. t. 0., ongeveer 5.6 mijlen uit de kust. Men kwam van Denemarken met een lading superfosfaat. De visschersboot kreeg men 's middags om 12 uur over stuurboordsboeg in zicht, op ongeveer 1 K.M. afstand. Deze boot wilde, naar het oordeel van getuige, zich met den schoener mee laten sleepen. Daarom bleef zij, aanhoudend voor den boel van den schoener heen en weer zeilen. De „Baldur" naderde het scheepje meer en meer. Men dacht het op plm. 100 M. af stand te kunnen passeeren, toen het visschersscheepje plotseling door den wind ging, en de zeilen neer gooide. Bij de aanvaring, die daarop volgde, voer de schoener de visschersboot middendoor. Getuige verklaarde dadelijk de groote sloep te hebben gestreken en een reddingboei, benevens de touwladder buitenboord te hebben geworpen. Vier der opvarenden werden gered. De zes overigen zijn echter verdronken. Nadat een matroos van de „Baldur"nog verklaard had, dat de schoener dadelijk de schoten los had gegooid en volle kraoht achteruit had geslagen, werd door een Inspecteur voor de Scheepvaart nog advies in deze zaak uitgebracht. Naar de meening van den inspecteur is de schipper van de „Baldur" ten onrechte door de Rechtbank en het „See-amt" veroordeeld. De „Baldur" had een snelheid van 150 M. per minuut. In deze omstandig heden oordeelde spr. het een zeer roekelooze daad van den visschersman om de zeilen neer te gooien. Ook begreep de inspecteur niet, dat de bemanning van de visschersboot niet de riemen ter hand heeft genomen, om zich vrij te houden van den schoener. De Duitsche rechter heeft z.i. ten onrechte den nadruk gelegd op het feit, dat de „Baldur" zijn koers en vaart heeft behouden. De inspecteur verzocht ten slotte de Raad, zoo mogelijk langs diplomatieken weg, herziening van het Duitsche vonnis te bewerken. De Raad zal later uitspraak doen. |