Familiegegevens en opleiding
Jacob Cornelisz Hoek werd geboren te Katwijk op 27 april 1815 als zoon van Cornelis Hoek en Jacoba de Reus.
Hij trouwde te Katwijk in 1840 met Zoetje Jacobsd. van Duijn, geboren op 10 juni 1819 te Katwijk aan Zee en overleden 21 juli 1894.118.
Hij overleed op 21 februari 1852 op de Indische Oceaan. 054-065.
“In 1841 wordt hij op de thuisreis kapitein op het nieuwe, 400 last metende, barkschip Stad Zierikzee als plaatsvervanger van de door ziekte op St.Helena achterblijvende kapitein Sass, het schip strandt december 1841 op de zandbank Onrust (voor de Zeeuwse kust) en vergaat. 1842 Wordt hij kapitein op de nieuwe, in 1842 op de stadswerf van Zierikzee gebouwde, 323 last metende bark Stad Zierikzee, rond 1844 wordt hij gezagvoerder van de 400 last metende bark Willem de Clercq van de rederij Boissevain. In 1843 wordt hij bij het overlijden van zijn zoontje Jacob koopvaardij-kapitein genoemd. Overleden in 1852 als gezagvoerder van de bark Willem de Clercq, zijn stoffelijk overschot werd uit de Indische Oceaan meegebracht en op 19-06-1852 te Katwijk begraven.054-065.
Zie ook bij Overige bijzonderheden
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
J.C.Hoek (adres Boissevain & Kooy) werd met nr. 696 effectief lid van Zeemanshoop per 24 september 1844 op voospraak van kapitein P.S.Matzen. Zijn schip ten tijde van de aanmelding was de "Stad Zierikzee"002. Ten tijde van de inschrijving waren Hoek en zijn vrouw 29 resp. 25 jaar. Ingeschreven waren 3 zoons nl. Cornelis (1841), Jacob (1843) en Jacobus Nicolaas (1851)002a.
In de Algemene Vergaderingen van 17/24 september 1844 van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop werd als effectief lid voorgesteld/aangenomen Jacob Cornelis Hoek, oud 29 jaar, voerend de bark “Stad Zierikzee”, wonend te Katwijk aan Zee, adres bij Boissevain en Kooy te Amsterdam, op voordracht van kapitein P.S.Matzen.023.
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 03 augustus 1852 staat een verzoek om uitkering van de weduwe van kapitein J.C.Hoek, die haar in de vergadering van 30 september wordt toegekend ingaande 01 mei 1852.042.
In de notulen van de Algemene Vergadering van Zeemanshoop dd 26 oktober 1852 staat de mededeling dat aan de weduwe van kapitein J.C.Hoek per 01 mei 1852 een uitkering is toegekend voor haar en 3 kinderen.023.
De schepen van de kapitein
lidmaatschap College Zeemanshoop te Amsterdam001
vlagnummer jaren type scheepsnaam naam reder/boekhouder
696 1844-1851 bark Willem de Clerck Boissevain & Co
Op 09 november 1847 vertrok van Batavia de bark "Willem de Clercq" onder kapitein J.C.Hoek, was op 05-06 januari 1858 bij St.Helena en arriveerde op 28 februari 1848 te Texel na een reis van 108 dagen026(38/299).
Bouma025 vermeldt J.C.Hoek als gezagvoerder gedurende:
* 1843-1844 van de bark “Stad Zierikzee, gebouwd in 1843 te Zierikzee, 750 ton o.m., varend voor C.M.Lesage ten Broek te Zierikzee;
* 1845-1852 van de bark “Willem de Clercq”, gebouwd in 1845 te Zierikzee, 613 ton o.m., varend voor Boissevain & Co te Amsterdam.
Overige bijzonderheden
Jacob Hoek werd geboren te Katwijk op 27 april 1815 als zoon van Cornelis Kz Hoek (geb.c.1783) en Weijntje Schaap. Hij huwt op 02 augustus 1840 te Katwijk met de kapiteinsdochter Zoetje van Duyn. Het echtpaar kreeg vier kinderen: Cornelis, Jacob, Jacobus en Jacobus Nicolaas. Zoon Cornelis wordt later ook koopvaardijkapitein (zie aldaar). Jacob Cornelisz overlijdt op 27 februari 1852 aan cholera aan boord van zijn schip in de Indische wateren. Hij werd te Katwijk begraven. Zijn vrouw overleefde hem 42 jaar (overleden c.1894).
“Jacob Hoek staat bij volkstelling van 1839, samen met zijn vader vermeld als zeeman. Aangenomen mag worden, dat hij de voor Katwijkse kapiteins gebruikelijke gang gemaakt heeft van lager onderwijs, aanmonstering bij de visserij of koopvaardij en vervolgens doorlopen van de rangen tot aan stuurman..In augustus 1841 keert Jacob Hoek als eerste stuurman met het nieuwe barkschip van 400 last de “Stad Zierikzee” terug uit Batavia. Op St.Helena moet kapitein Sass wegens ziekte achterblijven en Jacob Hoek neemt dan de kapiteinspositie over. De reis verloopt voorspoedig en hij komt begin december op de rede van Veere aan. Een plots opstekende storm doet het schip echter van zijn ankers slaan en veroorzaakt een stranding op de zandbank “Onrust” Het schip raakt de volgende dagen steeds meer lek. Aanvankelijk is de kapitein in onzekerheid hoe verder te handelen en vraagt hij advies aan de rechtbank in Middelburg. Als antwoord krijgt hij, dat de kapitein ieder moment gemachtigd is over schip en lading te beslissen. Hij weet dan via doortastend optreden nog ongeveer een derde deel van de lading te redden, plus de navigatie instrumenten, voor het schip helemaal uit elkaar slaat. (zie voor nadere bijzonderheden bij D.C.T.Sass, referentie 074)
Op de stadswerf van Zierikzee is in 1842 een nieuwe, iets kleinere (323 last) bark in aanbouw, opnieuw “Stad Zierikzee” geheten. Jacob Hoek krijgt na zijn optreden bij de ramp het vertrouwen van zijn reders en ontvangt een officiele aanstelling als kapitein.
Na twee jaar weer als kapitein gevaren te hebben met dit schip, kan hij overstappen naar een groter schip van 400 lasten, de “Willem de Clercq” bij Boissevain. Nu volgt ook de aanmelding bij het zeemanscollege Zeemanshoop. Onduidelijk is of hij op de kapiteinspositie terecht komt via Cornelis Smit, de scheepsbouwmeester met de helft van de scheepsaandelen, of via zijn schoonvader Jacob van Duyn, die met de “Lucipara” onder Boissevain en Kooy vaart.
Met de “Willem de Clercq” vaart Jacob Hoek zeven maal naar Indië, in zeven jaar. Zes keer betreft het een reis voor de NHM (=Nederlandsche Handels Maatschappij) en een keer een zgn tussenreis. Opvallend is, dat naast de gebruikelijke lading voor de NHM als koffie, suiker en rijst, het schip voor ongeveer een vierde deel lading voor rekening van Boissevain vervoert. De bemanning is onder kapitein Hoek dalend van 26 naar 22 koppen en bestaat voornamelijk uit Zuidhollanders, met vijf Katwijkers
Eenmaal wordt Jacob Hoek als kapitein door Boissevain stevig op de vingers getikt, als hij met een gespleten grote mast binnen komt zeilen. Voor de volgende reis krijgt hij stalen masten geplaatst, die goed voldoen. Deze brengen onderweg echter wel de kompassen danig van slag, maar dit weet de kapitein goed op te lossen.”
Uit inventarislijsten is te zien dat Hoek goed is uitgerust met stuurmanshulpmiddelen, zoal chronometer, Azimuth kompas, zeemansalmanak, e.d. met vooral nauwkeurige kaarten van de Noordzee en Java en Sumatra.
Jacob Hoek heeft geen aandelen in het schip. Zijn verdiensten bestaan steeds uit gage en een percentage van de vracht- en passagierskosten als premie. Hoewel Boissevain niet bepaald een gulle boekhouder is heeft Jacob Hoek er voldoende van over gehouden om zich een huis met een ruim erf te kunnen permitteren. Maar zijn erfenis blijft kennelijk bescheiden, want na zijn dood krijgt zijn vrouw een uitkering van ƒ 8,40 per maand uit het fonds van Zeemanshoop. (of die uitkering als een aanduiding van een bescheiden erfenis moet worden gezien, waag ik te betwijfelen: het fonds keerde uit naar rato van het aantal betaalde contributiejaren)050
“WILLEM DE CLERCQ
Op 6 juni 1845, ’s middags om half drie, werd op de Commerciewerf te water gelaten het barkschip Willem de Clercq. Het werd gebouwd voor rekening van rederij Boissevain in Amsterdam. Het schip werd niet in Zierikzee afgebouwd, maar in Alblasserdam. Daar verzorgde de scheepswerf van C.Smit het verdere werk aan deze bark.
Het schip werd genoemd naar de in 1844 overleden Willem de Clercq, zwager van reder Boissevain (hierna volgen een reeks genealogische bijzonderheden van de Clercq waarvoor ik naar de oorspronkelijke publicatie074 verwijs)
… De kosten van de bouw van de bark in Zierikzee bedroegen f 64.853,07½ . … Het bedrag voor de bouw van de bark werd bijeengebracht door middel van 40 aandelen van elk 3.350 gulden …
Op 12 september 1845 begon het schip, dat 613 ton groot was, aan zijn eerste reis naar Batavia. Gezagvoerder was J.C.Hoek uit Rotterdam. Op nieuwjaarsdag 1846 arriveerde het schip in het huidige Djakarta.
In acht jaar maakte het schip zijn bouwkosten goed. Over de eerste reis kon een winst van 900 gulden uitgekeerd worden per aandeel. Kapitein Hoek werd in 1852 opgevolgd door T.Ouwehand… “074.
“De ramp, die Zierikzee als thuishaven trof door het verongelukkken van de bark “Stad Zierikzee” in december 1841 zou spoedig worden “verzacht” door de bouw van een nieuw schip met dezelfde naam.
Er was geen sprake van, dat men bij de pakken ging neerzitten; reeds op 22 maart 1842 werd de kiel gelegd van wederom een bark, die evenals haar voorgangster bestemd zou worden voor de vaart op Oostindië. Het was voor Zierikzee een belevenis toen het schip in april 1843 te water kon worden gelaten al wijdde de Zierikzeesche Courant er slechts en kort bericht aan:
“Heden (den 15 April) is van dezer stadswerf met het beste gevolg te water gelaten het gekoperde en kopervaste tweedeks barkschip, genaamd de Stad Zierikzee, groot 400 Java-lasten, gebouwd door den scheepsbouwmeester C.Mak Cz, bestemd voor de vaart op Oost-Indiën en gevoerd zullende worden door kapitein J.C.Hoek.”
Na beëindiging van de afbou kon het schip begin september de rede van Zierikzee verlaten met bestemming Batavia! De mededeling daarover in de eerder genoemde krant is wederom uiterst summier: “Heden is van deze reede naar zee gezeild: het barkschip de Stad Zierikzee, kapitein J.C.Hoek, van deze stad naar Batavia bestemd.” Het beicht was 2 september 1843 gedateerd. De reis verliep voorspoedig; na vierennegentig dagen werd de rede van Batavia bereikt. Het schip had uitstekend voldaan en de bemanning verkeerde bij aankomst in goede welstand.
Met een lading koffie en suiker werd de terugreis ondernomen: in juni 1844 was men in Zeeland terug. Uit en thuis binnen negen maanden! de aandeelhouders waren meer dan tevreden. Volgende reizen waren onder kapitein Ochtman. Zie aldaar.074.
Familiegegevens en opleiding
Pieter Dirksz Ouwehand is geboren op 07 juli 1817 te Katwijk als zoon van Dirk Willemsz Ouwehand en Dirkje Cornelisd. van den Bergh.
Hij trouwde te Katwijk in 1844 met Niesje Maartensd. Schaap
Hij overleed ter plaatse op 04 augustus 1890.
Hij was gezagvoerder van 1853-1860 op de bark Willem de Clercq, van 1860-1863 op de bark Tjielingsie (ex Willem de Clercq - te Mauritius afgekeurd!), van 1865-1870 op de Tjilingsie (2) (ex Pieter Schoenmaker) en van 1870-1876 op het fregat Jan Pieterszoon Koen (ex Anthonie van Hoboken). Ook in 1877 staat hij nog vermeld als kapitein. Hij voerde de Rotterdamse collegevlag nummer R144 van de “Maarschappij tot Nut der Zeevaart”.
De publicatie bevat een portret van Pieter Dirtksz Ouwehand054-113.
Pieter Ouwehand werd geboren op 07 jul;i 1817 te Katwijk aan Zee als zoon van Dirk Willemsz. Ouwehand, koopvaardijkapitein, en Dirkje van den Bergh.
Hij trouwde in 1844 met Niesje Maartensd. Schaap.
Hij overleed op 04 augustus 1890005
In 1982 verscheen een privé-uitgave over de stamboom van het zeevaardersgeslacht Ouwehand onder de titel “The Oldhand and the Sea”, waarin tevens gegevens over de familie Spaanderman.
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
P. Ouwehand was met vlagnummer R144 in de periode 1857 t/m 1890 effectief lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart005
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
In het Jaarverslag 1890 van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat vermeld dat hij in 1890 is overleden. Hij was toen “trekkend lid”, dwz dat hij een uitkering van de Maatschappij genoot, vanwege ouderdom (>65 jaar) en/of gebreken058.
De schepen van de kapitein
In de Jaarverslagen van de Maatschappij staat kapitein P.Ouwehand met vlagnummer R144 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
1858, 1859 bark “Willem de Clercq” 324 last varend voor Boissevain & Co te Amsterdam
1862 bark “Tji(e)lingsie” 324 last varend voor Arnold & Zoon te Amsterdam
1863, 1864 geen schip en boekhouder vermeld
1865 bark “Tji(e)lingsie” 360 last varend voor Gebr. Arnold (te ?)
1866, 1867 bark “Tji(e)linsie” 360 last varend voor Arnold & Zoon (te ?)
1874 fregat “Jan Pietersz. Koen” 409 last varend voor Boissevain & Co te Amsterdam
1877, 1878, 1880 t/m 1883, 1885 t/m 1888 geen vermelding van schip en boekhouder
Vertrek en terugkomst van schepen in Amsterdam093
P.Ouwehand Tielinsie 08 maart 1860 31 januari 1861
Tielinsie 30 juni 1862 niet vermeld
Bouma vermeldt P.Ouwehand als gezagvoerder gedurende:
* 1853 t/m 1861 op de bark “Willem de Clercq”, gebouwd in 1845 te Zierikzee, 613 ton o.m., varend voor Boissevain & Co te Amsterdam; (“Op 21 november 1859 werd de bark op een veiling in Amsterdam voor 17.800 gulden verkocht aan rederij Arnold & Zoon. In 1860 werd het schip omgedoopt in Tjielinsie. In 1863 volgde het einde; de bark werd afgekeurd en gesloopt.”074.
* 1861 t/m 1863 op de bark “Tjilingsie” ex Willem de Clercq, varend voor Arnold & Co te Amsterdam. Het schip wordt in 1863 afgekeurd te Mauritius;
* 1865 t/m 1869 op de bark “Tjilingsie” ex Pieter Schoenmaker, gebouwd in 1856 te Vlaardingen, 690 ton o.m., varend voor Arnold & Zn te Alkmaar;
* 1870 van hetzelfde schip en dezelfde reeder, maar nu varend vanuit Amsterdam;
* 1871 t/m 1876 op het fregat “Jan Pieterszoon Koen” ex Anthonie van Hoboken, gebouwd in 1861 te Alblasserdam, 754 ton o.m., varend voor Boissevain & Co te Amsterdam.
Overige bijzonderheden
De helft van de scheepsaandelen van de “Willem de Clercq” is in handen van de scheepsbouwmeester Cornelis Smit. Hoewel de uiteindelijke kapiteinsaanstellingen bij de reder Boissevain & Co te Amsterdam bij de rederij ligt wendde Ouwehand zich in 1852 met succes in eerste instantie tot Cornelis Smit om de kapiteinspositie te verwerven050.