1936-02-09: |
De Tijd 11-02-1936: De Batavier VIII op een rots gestooten. Het Nederlandsche m.s.”Batavier VIII” op reis van Rotterdam via Guernsey naar Bordeaux is Maandag te St.Peterport aangekomen met lekkage. Het schip is op een rots gestooten.
NvhN 09-05-1936: Het aan den grond loopen van de „Batavier VIII”. Kapitein heeft niet alle voorzorgen in acht genomen. De Raad voor de Scheepvaart heeft gisteren uitspraak gedaan inzake het aan den grond stooten van het motorschip „Batavier VIII" op de Platte Boue (N.O. van het eiland Guernsey). De raad was van oordeel, dat wel aannemelijk is, wat de kapitein heeft aangevoerd, n.l. dat de „Batavier VIII" onder den invloed is gekomen van een abnormaal sterken stroom. Hiermede is echter niet gezegd, dat de navigatie van den kapitein ten volle kan worden goedgekeurd. Naar 's Raads oordeel heeft de kapitein niet voldoende rekening gehouden met den stroom van 3—5 mijl, welken hij volgens kaart en zeil aanwijzingen kon verwachten. Indien hij rekening had gehouden met een stroom van 5 mijl, dan had hij zeker meer uitgestuurd, dan hij thans heeft gedaan. Hij had er ook niet op mogen rekenen, dat de Zuid-Oosten wind den stroom gedeeltelijkzoude opheffen. De kapitein had zijnerzijds ook al het mogelijke moeten doen om eventueel storingen van het kompas te voorkomen. De Raad heeft den indruk, dat de kapitein, die al vijftig reizen naar St. Peter Port had gemaakt, niet die voorzorgen heeft in acht genomen, welke hij zou hebben in acht genomen, wanneer hij daar niet zoo vaak had gevaren. Bij de piling Alderney-Les Casquest bemerkte hij, dat het schip aanmerkelijk om de Zuid was gezet. Had hij dit niet geconstateerd, dan had het schip wellicht eerder gestooten. Zooals gezegd, bestond er echter alle aanleiding om met den maximum-stroom van 5 mijl rekening te houden, hetgeen de kapitein niet heeft gedaan.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 15 en Zaterdag 16 Mei 1936. no.95. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No. 46 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het aan den grond stooten: van het motorschip Batavier VIII op de Platte Boue (N.O. van het eiland Guernsey). Op 9 Februari 1936 heeft het motorschip Batavier VIII op de Platte Boue, N.O. van het eiland Guernsey, aan den grond gestooten. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen, welk onderzoek ter zitting van 18 Maart 1936 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige Joseph Petrus Johannes Volkert Zimmerman, kapitein op de Batavier VIII ten tijde van het ongeval. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: De Batavier VIII is een Nederlandsch motorschip, metende 779,57 bruto-, 406,50 netto-registerton, van de N. V. Win. H. Muller & Co., te Botterdam. Het schip is in het jaar 1928 van staal gebouwd en was op na te noemen reis bemand met 16 personen. Op 8 Februari 1936 vertrok de Batavier VIII, beladen met stukgoederen, van Rotterdam niet bestemming St. Peter Port op het eiland Guernsey; diepgang vóór 8 voet 6 duim, achter 12 voet 3 duim. Op het voorschip lagen aan s.b.- zijde op het dek twee stalen constructiebalken, lang 23 m en te zamen wegende 12,5 ton. Op den Waterweg werd geen afwijking van het kompas geconstateerd. Te 1.20 uur 's middags was het schip in zee; koers werd gesteld op het lichtschip Noord Hinder. Te 3.25 uur namiddags werd Schouwenbank, te 6.52 uur namiddags de Noord Hinder gepasseerd. Toen bleek reeds, dat men telkens noordelijker uitkwam, hetgeen aanvankelijk aan het noordgaand tij werd toegeschreven. In den morgen van 9 Februari werd, in verband met het aan dek geladen ijzer, eenige malen een azimuth genomen. Daaruit bleek, dat de deviatie op den koers Z.55°W. van — 1 graad in + 5 graden was veranderd. Met deze deviatie rekening houdende, werd te 2.05 uur 's middags Kaap de la Hague gepasseerd op 2 mijl afstand. Vervolgens werd W.Z.W. magnetisch gestuurd. Te 2.45 uur namiddags werd Alderney N. 15° W. r.w. en Les Casquets N. 63° W. r.w. gepeild. Het was thans een bedekte lucht met regenbuien; het zicht bedroeg slechts 1 a 2 mijl. Uit genoemde kruispeiling bleek den kapitein, dat het schip aanmerkelijk om de zuid was gezet. Daarom werd verder W. ½ Z. magnetisch gestuurd, rekenende op een deviatie van + 5 graden. De kapitein meende met dezen koers ver genoeg van de Grande Amfroque af te zullen loopen. Er woei een harde Z.O.-wind, kracht 6—7. Te 3.40 uur namiddags werd eensklaps op ongeveer 4 streken aan bakboord branding gezien. Onmiddellijk werd hard s.b.-roer gegeven, doch toen het schip W.N.W. voor lag werd een stoot gevoeld. De bakens van Grande Amfroque werden in het Z.t.W.p.k. gezien op ongeveer 1 mijl afstand. Dadelijk werd volle kracht achteruitgeslagen — het schip bleef vlot — en vervolgens weer vooruit. Het klaarde een weinig op, waarna verkenning werd verkregen aan Roustel; de kapitein constateerde, dat het schip had gestooten op de Platte Boue. Bij onderzoek bleek er geen lekkage in de vullings te zijn, doch de voorpiek was lek en later werd ook ontdekt, dat tank 1 water maakte. Te St. Peter Port is de voorpiek voorloopig gedicht en met een certificaat van zeewaardigheid is het schip in ballast naar Rotterdam teruggekeerd, alwaar de schade definitief is hersteld. De kapitein meent het ongeval te moeten toeschrijven aan een abnormalen stroom en de omstandigheid, dat het zicht veel minder is geweest dan hij had aangenomen. De inspecteur- generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat het op den dag van het stooten om halfeen hoogwater in Dover was, zoodat de kapitein in de kaart en in de Zeilaanwijzingen heeft kunnen zien, dat er van 8.15 tot 2.80 uur een flinke zuidwestelijke stroom moest loopen; dat de kapitein echter meende vrij te zullen loopen van de ondiepten in verband met den zuidoostelijken wind; dat zich echter de vraag voordoet, of het niet veiliger ware geweest, dadelijk hooger te sturen; dat de uitkomst heeft geleerd, dat de kapitein zich eenigszins verrekend heeft; dat hierbij valt op te merken, dat het gebied, waar het schip zich bevond, een terrein is vol verrassingen; dat het dan noodig is, zeer bijzonder op te letten; dat het wel jammer is, dat de kapitein niet, zoodra hij Alderney voorbij was, met den te verwachten stroom afdoende heeft rekening gehouden. De Raad is van oordeel, dat wel aannemelijk is, wat de kapitein heeft aangevoerd, namelijk, dat de Batavier VIII onder den invloed is gekomen van een abnormaal sterken stroom. Hiermede is echter niet gezegd, dat de navigatie van den kapitein ten volle kan worden goedgekeurd. Naar 's Raads oordeel heeft de kapitein niet voldoende rekening gehouden met den stroom van 3—5 mijl, welken hij volgens kaart en zeilaanwijzingen kon verwachten. Indien hij rekening had gehouden met een stroom van 5 mijl, dan had hij zeker meer uitgestuurd, dan hij thans heeft gedaan. Hij had er ook niet op mogen rekenen, dat de zuidoosten wind den stroom gedeeltelijk zoude opheffen. Er is echter meer. De kapitein was niet zeker van zijn kompas. Hij had het vermoeden, dat de twee groote stukken ijzer op het voordek invloed oefenden op het kompas en hij constateerde op den koers Z. 55° W. een deviatie van + 5, in plaats van — 1. Het ware nu aangewezen geweest om ook op de koersen, welke later gestuurd moesten worden, de deviatie te bepalen. Dit heeft de kapitein echter niet gedaan, zoodat hij van de deviatie op den koers W.Z.W. en W.½ Z. niet op de hoogte was. Het had ook aanbeveling verdiend, wanneer de kapitein alles wat in zijn vermogen was had gedaan om de werking van het ijzer op het kompas zooveel mogelijk te neutraliseeren. Er werden twee lange ijzeren staven aan stuurboord op het voorschip geladen. Deze staven hadden vóór de inlading eenige dagen op de kade in de richting ongeveer noord-zuid gelegen. De staven zijn, volgens de verklaring van den kapitein, aan boord genomen juist zooals zij op den wal hadden gelegen. Het zou, naar 's Raads oordeel beter zijn geweest, wanneer één der staven 180 graden ware gedraaid. Dit alles voert de Raad slechts aan om te doen zien, dat de kapitein zijnerzijds al het mogelijke had moeten doen om eventueel storingen van het kompas te voorkomen. Nadat het onderzoek in deze zaak was afgeloopen, heeft den Raad bereikt een bericht van den directeur der Filiaalinrichting van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te Rotterdam, gericht aan de reederij van de Batavier VIII, uit welk bericht blijkt, dat de door den kapitein geconstateerde afwijking van het kompas haar verklaring kan vinden in een sluiting van de onlangs aan boord geplaatste radio-telefonische zendinstallatie met krachtigen generator, waardoor het dwarsschot was gemagnetiseerd. Dit alles neemt niet weg, dat de kapitein zich niet had moeten bepalen tot het vaststellen der bevonden afwijking op één koers. De Raad heeft den indruk, dat de kapitein, die al vijftig reizen naar St. Peter Port had gemaakt, niet die voorzorgen heeft in acht genomen, welke hij zou hebben in acht genomen, wanneer hij daar niet zoo vaak had gevaren. Bij de peiling Alderney—Les Casquets bemerkte hij, dat het schip aanmerkelijk om de zuid was gezet. Had hij dit niet geconstateerd, dan had het schip wellicht eerder gestooten. Zooals gezegd, bestond er echter alle aanleiding om met den maximum stroom van 5 mijl rekening te houden, hetgeen de kapitein niet heeft gedaan. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap, A. L. Boeser en B. C. van Walraven, leden, M. A. Hooykaas en B. Kruys, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 8 Mei 1936. (get.) B. M. Taverne„ H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |