1947-03-27: |
Leeuwarder Courant 27-03-1947: Coasters varen naar Indië. Nederland houdt zich aan zijn traditie in notedopjes over twee oceanen.(Van een specialen verslaggever) De lezer herinnert zich ongetwijfeld de foto in ons blad van 10 dezer, genomen in de haven van de Rotterdamsche Lloyd te Rotterdam, waarop zes kustvaarders van 300 a 400 ton, welke klaar lagen voor vertrek naar Indonesië. Ook het bericht, dat ze verspreid en buitenlandsche havens binnengevlucht waren, zal weinigen ontgaan zijn. Dinsdag, precies 12 uur, waren wij getuige van het vertrek der vier andere, die dezelfde vaart zullen maken en zich, als ze de eersten bij Gibraltar mochten inhalen, met hen zullen vereenigen in één convooi. Nóg kleiner zijn deze vier: de „Betana", de „Bentenan", de „Taboelan" en de „Tapatoean" (de eerste is slechts 175 ton). Dat de onderneming om de scheepjes over de beide Oceanen te brengen riskant is, verheelt zich noch de Regeering (waarvan ze eigendom zijn en ook in Indonesië blijven) noch de directie der K.P.M, (onder toezicht van wier technische dienst ze gebouwd zijn en wier kapiteins ze bevaren). De vertegenwoordigers van beide zijden getuigden hiervan, alsmede van wederzijdsche dankbaarheid voor ondervonden steun en samenwerking, in de zeer korte plechtigheid onmiddellijk voor de afvaart, waarbij officieel de overdracht plaats vond door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan dat van Overzeesche Gebiedsdeelen. En niemand hoeft te denken, dat ook de kapiteins en overige bemanning zich de gevaren, welke ze te trotseeren hebben, niet bewust zijn. Hard hebben ze gewerkt, nadat de bootjes zich uit de toegevroren havens konden losmaken en het personeel van de „Betana" en de „Bentenan", die geheel uit Delfzijl moesten komen, heeft tot vandaag weinig nachtrust meer gehad. Alles heeft de regeering erop gezet en weinig kosten heeft ze gespaard om het vertrek nu toch door te kunnen laten gaan, dat eigenlijk al op 24 Februari had zullen vallen.
Interview met kapitein Uilenberg. De vier kapiteins zyn: Van Meerten uit Den Haag, een bijna zwarte West- Indiër met buitengewoon intelligente en wilskrachtige gelaatstrekken, die de oudste is en convooileider zal zijn. Koppen uit Amsterdam, Bottema uit Rauwerd en Uilenberg (de jongste) uit Roordahuizum. Een wonder mag het heeten, dat wij nog kans kregen, een van hen, n.l. de heer Uilenberg, te spreken. Maar deze stoere zeeman, die een kop boven zijn metgezellen uitsteekt, is de gemoedelijkheid zelve. Tusschen gejacht en gedraaf door en terwijl er gefilmd en gefotografeerd wordt, doet hij rustig een aantal mededeelingen. ,„U is Fries?" „Neen, dat zegt mijn naam al; ik ben een Drent. Kapitein Bottema is een Fries". „U woonde nu toch in Roordahuizum?" Wij worden gewaar, dat de heer Uilenberg met zijn gezin anderhalf jaar geleden gerepatrieerd is en bij zijn schoonvader, de heer Bokma. In Friesland is komen inwonen. Hij wil er niet veel over zeggen, maar drie en een half jaar hebben hij, zijn vrouw en de drie jongens afzonderlijk in de Japansche kampen moeten doorbrengen. Gelukkig zijn ze allen gezond en al spoedig kreeg deze Drentsche zeerob weer een sterk verlangen om zün element op te zoeken. Hij heeft echter geduld moeten hebben. „Blijft u nu allemaal weer in de Oost?" „Neen. Velen van het opvarende personeel keeren weer terug naar het vaderland. Ook mijn drie collega's, die al gepensionneerd zijn en die als vrijwilligers-voor-de-opbouw", uit enthousiasme, deze reis maken. Ikzelf ga voor zes jaar weg Dan heb ik 't er als alles normaal loopt, ook opzitten". Mevr. Uilenberg, die met verscheidene familieleden, afscheid is komen nemen deelt mee. dat ze hoopt, spoedig haar man te kunnen volgen. Anderhalf jaar zijn ze sedert hun repatrieering, samen geweest; dat hebben ze nog nooit eerder beleefd Een landrot verbaast zich over de kalmte, de onverstoorbaarheid, waarmee deze menschen dit vertellen, nu er weer een scheiding over groote afstand en misschien toch voor langeren tijd aanbreekt. Als de zeeman ons toestaat zijn „Betana" te bezichtigen, vragen we, wat de breede touwnetten beduiden, die boven de verschansing gespannen zijn. „Tja! Er zal wel eens een zeetje over ons heen komen rollen, denkt u niet? En dan moeten we dr maar liever niet afspoelen". Inderdaad wat zijn het notedopjes, deze vier coasters, die bestemd zyn voor de copra-vaart op de Indische rivieren, maar die twee Oceanen moeten bevaren alvorens ze daar zijn. Ze liggen hier aan de Lloyd-kade in één rij met de „Sloterdijk", een zeekasteel, dat langzaam geladen wordt. Aan den anderen kant van het water ligt de Delftdijk, die evenals deze kustvaardertjes de vertrekvlag (voor Amerika) in top heeft. Een andere groote boot, de "Prins Alexander". vaart rustig en reusachtig de haven uit. Wat ziin deze vier voor Indië daarbii vergeleken? Maar elke kapitein heeft zijn verantwoordelijkheid: voor schip, lodins. bemanning en Nederlands beste traditie. Als we, van de gezagvoerdershut door de nauwe gangetjes scharrelend, bü de kok in zijn kombuisje terechtkomen, biedt die ons gul een kop koffie aan en beantwoordt een niet gestelde vraag: Och, kijk eens, vroeger konden ze het toch ook met kleine zeilschepen en zouden wij der dan niet komen met onze motoren, onze radio aan boord en allerlei andere dingen, die ze toen niet hadden? Neen. mijnheer, we knappen dat best op, al zal er dan wel eens een stormpje waaien „Ik hou van kleine scheepjes", zegt de heer Uilenberg ,We hopen aan een stuk door te kunnen gaan en dat zal wel lukken ook als we maar op tijd d.w.z. vóór de moesson de Golf van Aden door zijn. Slagen we daar niet in dan wordt het vier maanden wachten in Aden zelf, waar de zon brandt als de kachel in deze kleine kombuis waar je niets ziet dan zand en nog eens zand. Er staat geen boom en drinkwater is er zoo goed als niet te kriigen. 't Is maar een stuk van twee a drie dagen varen, dat zoo gevaarlijk is daar. 15 April is de uiterste tijd maar als we later In de Indische Oceaan aankomen, zal 't wel een strop zijn. „Kunt u nu ook weer uiteengeslagen worden, zooals de eerste zes?" „We hebben opdracht om wat er ook gebeure, bij elkaar te blijven. Samen uit, samen thuis". „Blijft u in Indië op de „Betana" varen?" „Deze kustvaarders worden daar met Indonesiërs bemand. Wij komen op andere booten". De kapitein moet met zijn collega's — die we helaas niet meer te spreken kregen — naar de officieele overdracht, waarover we hierboven schreven. Wij volgen in de groep, bestaande uit journalisten, ker nissen en, niet te vergeten, familieleden der bemanningen. En twintig minuten later maakt de „Betana" als voorste zich los van de wal en draait achter de „Sloterdyk" vandaan. De vier kapiteins geven seinen en commando's, sirenes klinken schril op. Van de kade en de scheepjes wordt gewuifd, nog iets geroepen, weer gezwaaid met de armen, met zakdoek, hoed of pet. Lachend staan de zeelui op de brug en aan de verschansing, alsof ze slechts met de „Piet Hein" van IJlst naar Sneek voeren, maar vier kleine hulken verdwijnen langzaam achter de enorme romp van een zeekolos. Straks, in volle zee, zullen ze zich, met hun 7, hoogstens 8 mijl per uur, naar het andere eind van de wereld werken. Abrupt keeren verwanten, bekenden en belangstellenden zich tenslotte om en loopen stil, een ieder met zijn eigen gedachten, onder de hooge kranen door en langs de groote loodsen, terug de stad in. En als je dan aanstonds een dagblad koopt en je leest op de voorpagina de kop „Het Nederlandsche volk weet niet hoe arm het is", dan denk je toch even terug aan de woorden van den kok: „We knappen 't best op, al zal er wel eens een stormpje waaien". Als we allemaal eens iets van de durf, de offerzin en het vertrouwen van deze zeelui en hun gezinsleden overnamen....
|