1931-12-00: |
Het Vaderland 25.12.1931: De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam heeft uitspraak gedaan in zake de aanvaring van het Nederlandse motorschip 'BERGENDAL' met het Engelse stoomschip 'Agapenor' in de Ierse Zee tijdens mist. De Raad is van oordeel, dat de aanvaring in de voornaamste plaats is toe te schrijven aan de dikke mist. Aannemelijk is, dat beide schepen tijdens de aanvaring nog eenige, zij het geringe, vaart liepen en dat, toen de aanvaring dreigde, op elk van de beide schepen is gedaan wat redelijkerwijze kon worden verricht om de aanvaring te voorkomen, zodat de gevolgen daarvan zeer gering zijn geweest. De stuurman van de 'Bergendal' had beter gedaan niet aanstonds, nadat hij de telegraaf op stop had gezet, het sein van een stilliggend vaartuig te geven, daar toch op dat oogenblik de vaart nog niet geheel uit het schip kan zijn geweest.
Algemeen Handelsblad 01-12-1931: Rechtzaken. Raad voor de Scheepvaart: Aanvaring tusschen de „Bergendal” en de „Agapenor”. Gistermiddag stelde de Raad voor de Scheepvaart een onderzoek in naar de oorzaak van de aanvaring, welke op 28 Juni j.l. heeft plaats gehad tusschen het motorschip „Bergendal" en het Engelsche stoomschip „Agapenor" in de lersche Zee ter hoogte van the Smalls. De stuurman van de „Bergendal" verklaarde, dat het dik van mist was geworden. De kapitein was in zijn hut, get. op de brug, het schip voer halve kracht, daarna langzaam. Na eenigen tijd had get. den kapitein gewaarschuwd. Toen de mist dikker werd had hij de telegraaf op stop gezet, twee lange stooten gevende. Op hetzelfde oogenblik, juist toen de kapitein boven kwam, zag hij een schip uit den mist te voorschijn komen. Dit was plm. 15 minuten nadat de kapitein gewaarschuwd was. Get. gaf nu volle kracht achteruit met drie korte stooten. Maar de tegenligger voer met zijn steven in den stuurboordsboeg, waaraan hij schade toebracht. Het bleek de „Agapenor" te zijn, die stopte en naar de schade informeerde. De „Bergendal" heeft de reis kunnen vervolgen en in de meest nabijzijnde haven de averij hersteld. Voorlezing werd gedaan van de verklaring van den kapitein van de „Agapenor" voor de Britsche autoriteiten afgelegd. Hierin staat, dat hij op ongeveer één streek aan bakboordsboeg één fluitstoot hoorende, gestopt heeft. Er was geen gang meer in zijn schip, toen de „Bergendal" op een scheepslengte afstand zichtbaar werd. De „Agapenor" heeft toen volle kracht achteruit gegeven, met drie stooten. De andere heeft hierop geantwoord met drie korte stooten en onmiddellijk daarna met zijn stuurboordsboeg de „Agapenor" aangevaren. Van Engelsche zijde wordt de aanvaring hieraan geweten, dat de „Bergendal" niet tijdig gewaarschuwd en niet tijdig vaart verminderd heeft. De verklaringen staan dus tegenover elkaar. Uitspraak volgt later.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 5 en Zaterdag 6 Februari 1932, no.25. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No.6 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de aanvaring.van het Nederlandsche motorschip Bergendal met het Engelsche stoomschip Agapenor in de Iersche zee tijdens mist. Op 28 Juni 1931 is het Nederlandsche motorschip Bergendal in aanvaring geweest met het Engelsche stoomschip Agapenor in de Iersche zee tijdens mist. Overeenkomstig het voorstel van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft de bij artikel 29 der Schepenwet bedoelde commissie uit den Raad voor de Scheepvaart besloten, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaken van dat ongeval zou instellen. Dat onderzoek heeft plaats gevonden op de zitting van den Raad op 30 November 1931 in tegenwoordigheid van den hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde als getuigen onder eede: Arie de Goede en Jacob Bakker, onderscheidenlijk gezagvoerder en stuurman op de Bergendal tijdens de aanvaring. Ook werd ter zitting van den Raad voorgelezen: a. de verklaring van Bernardus Koreman, motormachinist op de Bergendal tijdens het ongeval, afgelegd aan den inspecteur voor de scheepvaart in het tweede district, Albert Wolkascer, blijkens diens op den ambtseed opgemaakt proces-verbaal dd. 14 Juli 1931; b. de beëedigde verklaring,door den gezagvoerder op de Agapenor over het ongeval afgelegd te Liverpool op 4 November 1931 voor de bevoegde Engelsche autoriteiten. Uit een en ander is den Raad het navolgende gebleken: De Bergendal is een Nederlandseh motorschip, seinletters N.G.V.F., toebehoorende aan de Naamlooze Vennootschap Scheepvaart Maatschappij Bergendal te Rotterdam, directie Naamlooze Vennootschap Technisch Bureau Gebr. Voskamp, aldaar. Het schip is gebouwd in 1931 van staal en meet bruto 458,35, netto 291,41 registerton. Een tot 1 Maart 1932 geldig certificaat van deugdelijkheid is voor dat schip, dat geclasseerd is bij bureau Veritas, afgegeven. Het vaartuig is bemand met 8 personen. De Agapenor is een Engelsch stoomschip, toebehoorende aan de Ocean Steam Ship Co Ltd. te Liverpool. Het vaartuig is lang 455,2 voet en breed 56,2 voet, het meet bruto 7587 en netto 4798 registerton. De Bergendal is op 26 Juni 1931 vertrokken van Terhagen in België, met bestemming naar Dundalk aan de Oostkust van Ierland. Op 27 Juni werd Longskips voorbij gevaren. Op 28 Juni des voormiddags te 4 uur nam getuige Bakker de wacht over van den gezagvoerder. Het schip bevond zich op dat tijdstip ongeveer 4 mijl van the Smalls. Weer en zicht waren goed. Te 6.10 uur werd het dik van mist. De Bergendal liep volle kracht met een vaart ongeveer van 8½ mijl per uur. Getuige Bakker heeft voorts als volgt verklaard: Hij zette de telegraaf op „halve kracht" en gaf mistseinen, terwijl hij den gezagvoerder waarschuwde. Te 6.18 uur deed getuige het vaartuig langzaam varen. Ongeveer 5 minuten later hoorde hij aan stuurboord een langen stoot op de fluit van een ander schip. Getuige zette de telegraaf op „stop" en gaf dadelijk daarop eenige malen twee lange stooten ten teeken, dat de Bergendal gestopt lag. Te 6.25 uur zag hij op ongeveer 5 streken aan stuurboord een donkere massa uit den mist te voorschijn komen op een afstand van ongeveer 3 a 4 scheepslengten. Die donkere massa bleek een stoomschip te zijn, waarvan getuige de B.B.zijde zag. De koers van de Bergendal was ongeveer N.t.O. magnetisch. Inmiddels was getuige de Goede ook op de brug gekomen. Getuige Bakker gaf volle kracht achteruit en drie korte stooten. Nadat op de Bergendal ongeveer gedurende drie minuten achteruit was gedraaid, waarbij dat vaartuig eenigszins bakboord uit ging, liep het stoomschip, dat bleek de Agapenor te zijn, met den steven in den 8.B.-boeg van de Bergendal, terwijl de Bergendal reeds achteruitging, zoodat het schroefwater naar voren kwam. De Agapenor liep tijdens de aanvaring eenige vaart, blijkens zijn boegwater, en kwam met een hoek van ongeveer 5 streken tegen de Bergendal aan, die toen ongeveer Noord voorlag. De Bergendal bleek door de aanvaring boven aan het dek onder den bak, ongeveer 2 m achter den steven, aan S.B.zijde licht beschadigd te zijn. Het schip was dicht gebleven, zoodat de reis werd vervolgd. Het vaartuig kwam op dien dag 's avonds te 10.45 uur behouden te Dundalk aan. Volgens verklaring van getuige de Goede had hij op 28 Juni 1931 van 12 tot 4 uur des voormiddags de wacht. Er stond een frissche westelijke koelte en westelijke deining. Getuige gaf te 4 uur aan getuige Bakker de order om hem dadelijk te waarschuwen, wanneer het mistig zou worden of zich moeilijkheden zouden voordoen. Getuige begaf zich omstreeks 6.25 uur aan dek, op waarschuwing van getuige Bakker. Getuige de Goede zag, aan dek gekomen, de Agapenor op 2 a 3 streken aan stuurboord uit den mist opdoemen, waarbij hij de B.B.-zijde van dat vaartuig waarnam. Op dat oogenblik liep de Bergendal reeds vaart over den achtersteven. De Bergendal werd ongeveer 4 minuten later aangevaren door de Agapenor. Op de Bergendal werd de tijd berekend volgens den Engelschen zomertijd.
De motormachinist Koreman heeft verklaard, dat hij op 28 Juni 1931 des voormiddags van 4 tot 8 uur de wacht had in de machinekamer van de Bergendal. Hij heeft ongeveer te 6.20 uur van de brug het telegraafsein „langzaam" ontvangen. Te voren was steeds volle kracht gevaren. Na het sein ,,langzaam" heeft hij terstond het aantal omwentelingen van de machine, dat 295 bedroeg, op 100 gebracht. Ongeveer 5 minuten na het sein „langzaam" werd „stop" getelegrafeerd, welke order hij dadelijk heeft uitgevoerd. Nadat de machine gedurende ongeveer 3 a 4 minuten op „stop" had gestaan, werd tweemaal achtereen „achteruit" getelegrafeerd. De machinist heeft de motor daarop ongeveer drie minuten achteruit doen draaien. Daarna gevoelde hij in de machinekamer een lichten schok, voorts werd het commando „stop" gegeven. Volgens de verklaring van den gezagvoerder van de Agapenor is dat vaartuig op 27 Juni 1931 van Liverpool met bestemming naar Japan vertrokken. Op 28 Juni d.a.v. te 5 uur des ochtends, terwijl het schip zich in de Iersche zee bevond, was het dik van mist. De wind kwam uit het zuidwesten, de zee was kalm met lichte deining uit die richting, er liep vloed. De gezagvoerder, op voormeld tijdstip op de brug gekomen, bevond, dat de telegraaf op „langzaam" stond en dat het schip vaart minderde. Het vaartuig lag in den koers Z.26° W., op de fluit werden mistseinen gegeven. De machine maakte ongeveer 30 omwentelingen. De vaart bedroeg omstreeks 5 knoopen. Des ochtends te 5.08 uur werd een lange stoot gehoord ongeveer één streek aan B.B.-boeg. De machine werd terstond daarop gestopt. Te 5.12 uur zag hij aan het uitlaat, dat het schip geen vaart meer had. Hij gaf toen twee lange stooten. Op dat zelfde oogenblik doemde de S.B.-zijde van den steven van de Bergendal op uit den mist, omstreeks op drie streken aan B.B.-boeg en ongeveer op een scheepslengte afstand. De Bergendal lag N.N.W. voor. Hij gaf order volle kracht achteruit te slaan, terwijl hij drie stooten op de fluit gaf. De Bergendal antwoordde met drie korte stooten, doch zette haar koers voort. Te 5.13 uur kwam S.B.- boeg van de Bergendal licht in aanraking met den steven van de Agapenor. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart heeft ter zitting van den Raad als zijn meening te kennen gegeven, dat de voornaamste oorzaak van het ongeval is de destijds heerschende dikke mist, ten gevolge waarvan op elk van beide schepen het andere vaartuig eerst zóó laat werd waargenomen, dat geen tijd genoeg overbleef om aldus te manoeuvreeren, dat de schepen vrij van elkaar bleven. De verklaringen der aan elk van beide zijden gehoorde getuigen zijn niet geheel in overeenstemming met elkaar. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de Bergendal tijdens de aanvaring nog niet achteruitvoer en dat de Agapenor niet tijdig gestopt heeft, daar anders, volgens de situatie van elk van beide schepen ten opzichte van het andere schip, zooals getuige Bakker die situatie heeft beschreven, geen aanvaring had kunnen plaats vinden. De Raad voor de Scheepvaart is van oordeel, dat de aanvaring in de voornaamste plaats is toe te schrijven aan den destijds heersehenden dikken mist. De verklaringen, afgelegd van de zijde onderscheidenlijk van elk van beide schepen, zijn niet geheel met elkaar in overeenstemming. Indien de door getuige Bakker gegeven voorstelling der feiten als juist zou worden aanvaard, zou de aanvaring moeilijk te verklaren zijn, daar alsdan de gevolgtrekking zou moeten worden gemaakt, dat de Agapenor vóór de Bergendal langs zou hebben moeten varen zonder dat van een aanvaring sprake ware geweest. Anderzijds verdient de verklaring van den gezagvoerder van de Agapenor evenmin ten volle vertrouwen, daar bij de door hem gegeven voorstelling moeilijk verklaarbaar is, dat de boeg van dat schip in de flank van de Bergendal is gekomen. Aannemelijk is dus, dat beide schepen tijdens de aanvaring nog eenige, zij het geringe, vaart liepen. Eveneens echter is aannemelijk, dat, toen de aanvaring dreigde, op elk van beide schepen is gedaan wat redelijkerwijze kon worden verricht om de aanvaring te voorkomen, zoodat de gevolgen daarvan zeer gering zijn geweest. Hoewel dit niet van invloed is geweest op de aanvaring, daar op de Agapenor een sein van één langen stoot is waargenomen, had de stuurman van de Bergendal beter gedaan door niet aanstonds, nadat hij de telegraaf „stop" had gezet, het sein van een stilliggend vaartuig te geven, daar toch op dat oogenblik de vaart nog niet uit dat schip kan zijn geweest. Aldus gedaan door de heeren mr. dr. F. C. van Geer, plaatsvervangend voorzitter, G. J. Lap, C. J. Canters, A. L. Boeser, leden, B. C. van Walraven, plaatsvervangend lid, W. A. Beijer, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Baads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den plaatsvervangend voorzitter prof. mr. B. M. Taverne ter openbare zitting van den Baad van 24 December 1931. (qet.) F. C. van Geer, G. J. Lap, C. J. Canters, A. L. Boeser, van Walraven, W. A. Beijer, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.
|