Op 22-05-1827 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een zeebrief aangevraagd voor kapt. Lambertus Heykoop.
RC 150327
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading: Naar Suriname, mede voor passagiers, het nieuwe tweedeks, met zink gedubbeld brikschip NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop.
RC 210827
Rotterdam, 20 augustus. De 17e, des namiddags, zeilden van Helvoetsluis de SNELHEID, kapt. H.P. de Jonge, naar Londonderry en de NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, naar Vera-Cruz.
OHC 291227
Arrivementen: Te Vera Cruz is gearriveerd het schip de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop van Rotterdam.
1828
RC 240128
Rotterdam, 23 januari. Op de 2e december laatstleden is in de beste staat van Havannah gearriveerd het brikschip de NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, van Rotterdam, laatst van Vera Cruz.
RC 110328
Rotterdam, 10 maart. De 8e dezer, arriveerde de NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, van Havannah.
RC 130328
Rotterdam, 12 maart. Van de 11e dezer wordt gemeld vanuit Helvoetsluis, dat het schip de NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, uit de quarantaine ontslagen is.
AH 190328
Cargalijst Rotterdam. NIJVERHEID, L. Heykoop van Havanna met 1.203 kisten suiker. N.H.M. en 1 partij campeche hout.
RC 010428
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading naar Batavia, het nieuw gebouwde Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. Lambertus Heijkoop, om in het laatst van mei te vertrekken, hebbende zeer goede inrichting voor passagiers. Adres ten kantore van Hudig en Blokhuijzen.
Op 03-06-1828 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een Turkse pas aangevraagd voor kapt. Lambertus Heykoop.
RC 280628
De 27e, des morgens, zeilden van Helvoet de NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, van Batavia en de TREKVOGEL, kapt. H.T. de Jong, naar Marennes.
JC 201128
Batavia, 18 november. Heden arriveerden alhier de brikken NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, de 27e juni vertrokken van Rotterdam, en JONGE JACOBUS, kapt. G. Vis, de 30e juni vertrokken van Rotterdam.
1829
RC 040629
Amsterdam, 2 juni. De schepen de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, de 28e december 1828 van Soerabaja naar Rotterdam vertrokken en BETSEY BRANDT, kapt. F.W. Brincken, van Marseille naar Petersburg, waren de 21e mei op de hoogte van Portland.
RC 060629
Rotterdam, 5 juni. De 3e, des namiddags, arriveerden te Hellevoetsluis de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia.
AH 100629
Cargalijst Rotterdam. De NIJVERHEID, L. Heykoop van Batavia met 3.481 balen koffie, 192 kanasters suiker, 1.922 stuks gedroogde huiden, 410 schuitjes tin. N.H.M.
Op 11-08-1829 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een zeebrief en Turkse pas aangevraagd voor kapt. Lambertus Heykoop.
RC 031029
Helvoetsluis, 1 oktober. Uitgezeild de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop naar Batavia.
LCO 041129
De schepen EMILLIE, kapt. D. Molander, van Aveiro naar Stokholm. de VROUW CATHARINA ELISABETH, D.B. Lutjens,van Amsterdam naar Padangen en de NYVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Rotterdam naar Batavia, alle te Cowes binnen, hebben derzelver reizen voortgezet; het eerste den 23sten, en de beide laatste den 24 oktober.
1830
JC 100430
Advertentie: Postkantoor te Batavia. Wordt ter kennis van het publiek gebracht, dat aan het postkantoor teBatavia pakketten voor brieven zijn geopend om te worden verzonden naar Rotterdam met de Nederlandse brik NIJVERHEID, L. Heijkoop. Het pakket brieven voor Nederland, per de brik NIJVERHEID, kapitein L. Heijkoop, zal op aanstaande donderdag, den 15 dezer, uiterlijk ten 12 ure, worden gesloten.
Batavia, 9 april 1830. Postmeester B.A, Bik.
OHC 250930
Arrivementen: Te St. Helena, L. Heykoop van Batavia naar Rotterdam.
LCO 270930
Arrivementen: Te St. Helena, L. Heykoop, van Batavia naar Rotterdam, deze heeft den 31 juli de reis vervolgd.
OHC 281030
Helvoetsluis, 27 oktober. Binnengekomen NIJVERHEID, L. Heykoop van Batavia.
AH 031130
Cargalijst Rotterdam 29 oktober 1830. NIJVERHEID, L. Heykoop van Batavia met 3.930 balen koffie, Ned. Handel-Maatschappij.
1831
RC 170531
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading, naar Batavia, het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. Lambertus Heijkoop; hebbende zeer goede inrichting voor passagiers.
Adres ten kantore van Hudig & Blokhuijzen en Kuijper, Van Dam & Smeer.
RC 160731
Te Rotterdam ligt in lading, naar Batavia, het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapitein Lambertus Heijkoop; hebbende zeer goede inrichting voor passagiers. Zullende den 25 dezer vertrekken.
Adres ten kantore van Hudig & Blokhuijzen en Kuijper, Van Dam & Smeer.
Op 21-07-1831 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een zeebrief en Turkse pas aangevraagd voor kapt. Lambertus Heykoop.
JC 151231
Batavia, 12 december. Heden arriveerden alhier het pinkschip JONGE ELIZABETH, kapt. H. de Wit, den 1 augustus vertrokken van Rotterdam, en de brik NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, den 8 augustus vertrokken van Rotterdam.
1832
JC 010332
Batavia, 29 februari. Vertrokken de brik NIJVERHEID, L. Heykoop naar Rotterdam.
OHC 140732
St. Helena, 17 mei. Aangekomen NIJVERHEID, L. Heykoop van Batavia naar Rotterdam.
RC 110832
Rotterdam, 10 augustus. Kapitein A. van der Weyde, voerende het schip de WISSELVALLIGHEID, in Den Briel gearriveerd, rapporteert, dat hij den 5 augustus laatstleden bij Lizard in goede staat gepraaid heeft het brikschip de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia naar Rotterdam.
RC 140832
Helvoetsluis, 12 augustus. Volgens rapport van de zeeloodsen is voor de wal, met loodsen aan boord, het schip NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia; de wind WNW.
RC 140832
Rotterdam, 13 augustus. Den 12 dezer, des namiddags, arriveerden te Helvoetsluis: de DRIE MARIA’S, kapt. J. Glazener, en de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia.
RC 280832
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading: Naar Batavia, het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. Lambertus Heykoop, mede voor passagiers, waarvoor (hetzelve) goede inrichting heeft; zullende medio september aanstaande vertrekken.
1833
RC 040633
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading naar Batavia, mede voor passagiers, waarvoor zeer goede inrichting heeft, het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. Lambertus Heykoop; ligt gereed.
Adres ten kantore van Kuyper, Van Dam & Smeer en Hudig & Blokhuyzen.
Op 16-06-1833 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een Turkse pas aangevraagd voor kapt. Lambertus Heykoop.
RC 220633
Rotterdam, 21 juni. De 20e, des morgens, zeilden van Helvoetsluis NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, en ROTTESTROOM, kapt. J.H. Deuling, naar Batavia.
JC 231033
Batavia, 21 oktober. De 21 oktober is alhier gearriveerd het schip ’s-GRAVENHAGE, kapt. D.J. Bulsing, met een passagier, de 7 juli vertrokken van Rotterdam, het schip SURINAME, kapt. W. Landsaat, met een passagier, de 19 juni vertrokken van Amsterdam, de brik NIJVERHEID, kapt. L. Heijkoop, de 20 juni vertrokken van Rotterdam.
RC 261033
Advertentie. Openbare vrijwillige verkoping. De notarissen Nozeman en Van der Loot, residerende te Rotterdam, als last hebbende van derzelver principalen, zijn voornemens op woensdag de 13e november 1833, des namiddags ten 4 ure, in het lokaal der publieke verkopingen, op de Gelderschekade, aldaar, in het openbaar te veilen en te verkopen:
- 3/304 aandelen in de Reederij van Vier Schepen, te Rotterdam, onder directie van de heer A. van Hoboken van Rhoon en Pendrecht c.s., aldaar, tot welke rederij behoren de fregatschepen de STAD ROTTERDAM en de MAAS en de brikschepen de ROTTESTROOM en de NIJVERHEID.
Nadere informatiën zijn te bekomen ten kantore van de voorschreve notarissen en de te veilen panden (opm: beperkt tot de scheepsparten) twee dagen vóór en op de voormiddag van de dag der veiling te zien, mits gemunieerd zijnde van permissie-biljetten, door één der gemelde notarissen getekend; blijvende dezelve en ook de voornoemde aandelen inmiddels uit de hand te koop.
JC 231133
Batavia, 22 november. Vertrokken brik NIJVERHEID, L. Heijkoop naar Rotterdam met 5 gepasporteerde militairen.
1834
AH 030234
Batavia, 21 oktober 1833. Binnengekomen NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, en ADRIANUS EN JACOBUS, kapt. J. Parlevliet, van Rotterdam.
DC 150234
Kapt. H.J. Bonn, gisteren van Batavia binnengekomen, rapporteert, dat hij op 17 oktober ll. in Straat Sunda aan boord is geweest bij de St. Nicolaas Hoek op het schip de NEDERLANDEN, kapt. A.J. Struik, van Amsterdam, aan boord alles wel, welk schip op 26º ZB 99º OL gepraaid had het schip SURINAME, kapt. Landsaat, van Amsterdam, nummervlag 205. Nevens Anjer passeerde nog dezelfde dag en heeft gepraaid brik NIJVERHEID, kapt. Heykoop, en de brik ROTTESTROOM, kapt. Deuling, ook alles wel.
RC 040334
Rotterdam, 3 maart. Van Batavia zijn vertrokken de schepen ROTTESTROOM, kapt. J.W. Deuling en de NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, naar Rotterdam.
AH 310334
St. Helena, 31 januari. NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia, dezelve is 1 februari naar Rotterdam gezeild.
DC 100534
Hellevoetsluis, 6 mei. Van de morgen arriveerde uit zee: NIJVERHEID, kapt. L. Heykoop, van Batavia.
Op 19-06-1834 wordt voor de NIJVERHEID door Hudig & Blokhuyzen uit Rotterdam een zeebrief aangevraagd voor kapt. T.J.J. Bouman.
RC 240634
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading: Naar Batavia, mede voor passagiers, het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman.
Adres ten kantoren van Hudig & Blokhuyzen en Kuyper, Van Dam & Smeer.
DC 080734
Hellevoetsluis, 4 juli. Heden morgen zeilde naar zee: NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, naar Batavia.
JC 291034
Batavia, 24 oktober. Heden is alhier aangekomen de brik NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, vertrokken van Rotterdam de 4e oktober. (opm: deze vertrekdatum moet een drukfout zijn)
JC 121134
Batavia, Uitvoer. Naar Rotterdam, met de Nederlandse brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman. 2.932 picols koffie, 974 picols suiker, 200 picols tin, 40 picols sapanhout, 20 picols bindrotting. F.H.M.N.
1835
NSC 040335
Van Batavia vertrokken, 9 november 1834. De brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman naar Rotterdam.
OHC 170335
Arrivementen: Te St. Helena, brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman van Batavia naar Rotterdam.
RC 250435
De 24e dezer, des morgens, arriveerde te Helvoetsluis NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, van Batavia.
RC 200635
Advertentie. Te Rotterdam liggen in lading: Naar Batavia het Nederlands brikschip NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman en het Nederlands fregatschip DRIE MARIA’S, kapt. J. Glazener.
Adres ten kantoren van Hudig en Blokhuyzen en Kuyper, Van Dam en Smeer.
RC 230735
Rotterdam, 22 juli. De 21e dezer, des morgens, zeilden van Helvoetsluis NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, DANKBAARHEID AAN DE NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, kapt. P. Landberg; ANTHONY, kapt. B. van der Tak en ADELAAR, kapt. W. Smith, naar Batavia.
JC 251135
Batavia, 22 november. Heden is alhier aangekomen de brik NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, de 21e juli vertrokken van Rotterdam.
JC 251135
Batavia, 23 November 1835. Passage naar Rotterdam met de voor den overvoer van passagiers bijzonder wel ingerichte brik de NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, zullende van hier vertrekken in het begin der maand januari aanstaande (opm: 1836), adres bij Ten Brink,Reijnst & Gijsing.
JC 281135
Batavia, 25 november. Vertrokken de Nederlandse brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman, naar Samarang, passagier, de heer R.J.A. Abraham de Melverda.
JC 281135
Batavia, uitvoer. Naar Nederland over Samarang, met het Nederlandse schip NIJVERHEID, Bouman. 200picols tin, F.N.H.M.
JC 231235
Samarang, 15 december. Vertrokken de Nederlandse brik NIJVERHEID, Bouman over Batavia naar Rotterdam.
1836
JC 060136
Batavia, 1 januari. Vertrokken de Nederlandse brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman naar Rotterdam.
DC 260336
Den 24 maart. Kapt. O. Kievijt, te Hellevoetsluis binnen, rapporteert gepraaid te hebben, op 31 juli 1835, de brik NIJVERHEID, kapt. Bouwman, op 40º 60’ NB 12º WL (opm: mogelijk 41º NB 12º WL).
AH 210536
Kapt. Kraay, voerende de NEPTUNUS, de 19e januari l.l. van Batavia vertrokken en de 16e mei bij Weymouth, rapporteert gepraaid te hebben de 21e januari op 4 mijlen van Batavia, de MIDDELBURG, kapt. Rickeles, van Middelburg naar Batavia en 6 of 7 dagen later op 60 a 70 mijlen van Batavia de WILLEM DE EERSTE, kapt. H. Blad, van Amsterdam. Ook waren met hem van St. Helena vertrokken de MAAS, kapt. Van Velthoven en de NIJVERHEID, kapt. Bouman, beide naar Rotterdam bestemd.
OHC 110636
Arrivementen: Te St. Helena de NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman van Batavia naar Rotterdam.
DC 180636
Hellevoetsluis, 16 juni. Heden morgen arriveerden uit zee: NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, van Batavia.
AH 210636
Cargalijst Rotterdam. NIJVERHEID, T.J.J. Bouman, van Batavia met 3.028 balen koffie, 307 canaster suiker, 400 schuitjes tin, 1.000 bossen bindrotting N.H.M.
RC 260736
Advertentie. Te Rotterdam ligt in een lading: Naar Batavia, mede voor passagiers, het Nederlands nieuw gekoperd brikschip de NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman. Adres ten kantore van Hudig en Blokhuyzen en Kuyper, Van Dam en Smeer.
Op 05-08-1836 wordt voor de NIJVERHEID door A. van Hoboken & Zonen uit Rotterdam een zeebrief aangevraagd voor kapt. T.J.J. Bouman.
DC 150936
Hellevoetsluis, 13 september. Heden zeilden naar zee: PRINSES MARIANNE, kapt. A. Plug, DANKBAARHEID AAN DE NEDERLANDSE HANDELMAATSCHAPPIJ, kapt. P. Landsberg, ’s GRAVENHAGE, kapt. D.J. Bulsing, en NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, allen naar Batavia, dezelven zijn over Pampus ten anker gekomen.
1837
JC 040137
Batavia, 2 januari. Heden is hier aangekomen de Nederlandse brik NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, de 14e september vertrokken van Rotterdam.
JC 070137
Batavia, invoer. Van Nederland, met het Nederlandse schip NIJVERHEID, Bouman. 50 kisten wijn. A. Meyer. 8 kisten papier, N. Cezard. 57.000 metselstenen, diverse dranken en provisien, Reijnst en Vinju. 5 kisten regenschermen, Douglas, Brothers en Co. 20 kisten wijn en 2 kisten wijn, Order.
JC 070137
Batavia. Vertrekkende schepen.Vracht en passage naar Rotterdam, met de snelzeilende nieuw gekoperde brik NIJVERHEID, kapitein F.J.J. Bouman, zullende voor het einde van deze maand, van hier vertrekken; adres bij J.Reijnst en Vinju.
JC 180237
Batavia, 17 februari. Vertrokken de Nederlandse brik NIJVERHEID, T.J.J. Bouman, naar Rotterdam, passagiers, onder-inspecteur der 2 klasse C. Brun, en de heren A. Reverchon, C. Mentz, M. Rijneveld en dochter.
AH120537
Helvoetsluis, 10 mei. Binnengekomen NIJVERHEID, Bouman van Batavia.
RC 290637
Rotterdam, 28 juni. Kapt. S. van Delden Az. (opm: bark JAVA’S WELVAREN), van Batavia in Texel binnen, heeft den 25 februari, in Straat Sunda bij St. Nicolaaspunt, gepraaid het schip (opm: fregat) de OCEAAN, kapt. P. Zunderdorp, van Rotterdam naar Batavia; den 3 maart even buiten Straat Sunda de schepen (opm: brikken) de NOORD, kapt. J.A. Weyerbusch, en de NIJVERHEID, kapt. T.J.J. Bouman, beide den 17 februari van Batavia naar Rotterdam vertrokken.
AH 201137
Volgens brief van St. Helena, in dato 15 september, door de boekhouders ontvangen, was aldaar per Engelse brik VELOCITY, komende van Madagascar, gearriveerd de majoor Brun, als passagier zich bevonden hebbende aan boord van het Nederlands schip de NIJVERHEID (opm: brik, bouwjaar 1827) van Rotterdam, kapt. T.J.J. Bouman, de 22e februari van Batavia naar Rotterdam vertrokken, welke rapporteert, dat op de 29e maart daaraan volgende, zich toen bevindende op 29˚56' zuiderbreedte en 43˚38' oosterlengte, gedurende een verschrikkelijke storm, de bliksem 's avonds te 7 uur het schip had getroffen, waardoor de kaneel, in het tussendek geplaatst, was in brand geraakt en alle pogingen om de vlam te blussen vruchteloos bevonden zijnde, was men te 11 uur 's nachts genoodzaakt toevlucht tot de boot en sloep te nemen en het schip te verlaten, hebbende geen andere provisie kunnen meenemen dan 1 zak beschuit, 12 hammen en 1 vat water; dat men, na een aller gevaarlijkste reis, de 14e april op de oostkust van Afrika aangeland en van daar te voet naar Inhambanie gereisd was, alwaar men de 20e april aankwam en, na zich aldaar op de 4e mei te hebben ingescheept, de 28e van die maand te Mozambique was gearriveerd, van waar men trachten zou gelegenheid te vinden om zich naar Europa in te schepen.
RC 251137
Advertentie. Heden ontvingen wij het voor ons en onze kinderen zo bedroevend bericht, dat onze zoon, Gijsbert, timmerman op het verongelukte schip NIJVERHEID, na het doorstaan van zo vele gevaren en gebrek, in het begin der maand mei, te Inhambanie, op de oostkust van Afrika, in de ouderdom van ruim 28 jaren is overleden.
Rotterdam, den 24 november 1837, G. van Heel, J. van Heel, geb. Kop
JC 251137
Door de welwillendheid der heren Reijnst en Vinju zien wij ons in de gelegenheid gesteld, om onze lezers een belangrijk verslag mede te delen, van het ongeluk het Nederlandse brikschip NIJVERHEID, gevoerd door kapitein T.J.J. Bouman, en bestemd naar Rotterdam overgekomen, en laten wij de brief van die gezagvoerder aan gemeld handelshuis hier in zijn geheel volgen:
Mozambique, 20 augustus 1837 (Oostkust van Africa)
Daar er thans een schip van hier naar Bombay vertrekt, kan ik niet nalatig blijven UEd. het ongeluk mij overkomen mede te delen, namelijk het totaal verongelukken van het door mij gevoerd brikschip NIJVERHEID, op de 29e maart op 29º26’ ZB 43º38’ OL van Greenwich; wetende dat Ued. daar groot belang in stelt, zal ik UEd. een omstandig verhaal daar van doen.
Na dat ik de 19e februari van Batavia vertrokken was hebben wij tot de 4e maart in en buiten Straat Sunda met stiltens gesukkeld, doch daarna een gewenste gelegenheid gehad tot de 29e maart, zo als UEd. uit de afstand, in die tijd afgelegd, wel begrijpen kunt. Als toen kwam ons nademiddags een zwaar onweder belopen, zijnde de wind van het oosten koershoudende om de west halfzuiden, en zeilden wij met alle lijzeilen welke maar trekken konden, toen de lucht rondom de horizonten zware donderwolken te samen pakte, waar uit het sterk lichtte. De buien al opkomende zetten, oordeelden wij het raadzaam om de lijzeilen in te nemen, bramzeilen en onderzeilen vast te maken en de marszeilen dicht te reven, hetwelk ten 4 ure dan ook gedaan was, als ook op een schip hetwelk bij ons was en met ons stevende toen het reeds zeer zwaar donderde en stortregende. De zee was zeer hoog en moeilijk. Ten 5 ure schoot de wind met een zware donderbui uit tot noord, waarom ik het voormarszeil nog deed vastmaken, en om het schip gemakkelijker in de zee te doen werken, en de zuiging der bliksemstralen, die zeer zwaar en onophoudelijk waren, te vermijden, onder de wind liet houden met de steven om de oost. Er vielen zeer zware donderslagen en men scheen midden in een vuurregen te zijn. Rondom de horizont vielen klompen vuur uit de lucht. In de bui was het somtijds dood stil en somtijds liep de wind met stormvlagen het kompas rond, waardoor het schip onweerbaar rond dreef en ten 6 ure, voor de zee liggende, met een stortzee de jol achter het schip verbrijzeld werd, de donder steeds toenemende, zo dat er tussen de zware slagen, waar door het schip uit elkander scheen te zullen barsten, geen tussenpozing was. Ten 7 ure trof een vuurklomp ons in het voortuig waar door de stengen verbrijzeld en de fokkemast tot beneden van elkander gespleten werd, brand veroorzakende in de cassia (Padang-cassia = valse kaneel, heeft scherpere smaak dan goede Ceylon-kaneel). Dit werd dadelijk aan de slag ontdekt en ik liet terstond het beschot en het volkslogies wegbreken, om te zien of wij de brandende kisten er uit konden krijgen en door inwerping van een massa water de brand meester worden, doch waren in minder dan een kwart uur genoodzaakt de arbeid tot demping van de brand daar ter plaatse te staken, door dien het logies zo vol met stiklucht der cassia was, dat niemand het langer daarin konde uithouden en zelfs de laatste zich daarin bevindende persoon, bedwelmd, met een touw om het lijf er uit gehaald werd. Ik liet hierop dadelijk de timmerman grote gaten in het dek kappen en het voorluik openbreken, om door het uithalen van kisten en het inwerpen van veel water, geholpen door de zware stortregens en het bij aanhoudendheid overkomen van zeewater de brand te blussen; doch te vergeefs. De cassia scheen hoe meer water er op kwam, hoe feller te branden zodat, ten 8½ ure de vlam al door het gehele tussendeks verspreid was en woedend voortliep. Ik had geen geschut om noodschoten aan het bij ons zijnde schip te doen, daarom liet ik het buskruit in zee werpen om de uitbarsting voor te komen, en liet enige vuurpijlen, welke ik aan boord had, afsteken tot sein voor voormeld schip, of het soms gezien mocht worden en hetzelve tot hulp bij ons zoude blijven, doch zonder de arbeid tot demping van de brand te staken, welke hoe langer hoe feller werd. – Het gehele schip was toen reeds zodanig met rook gevuld dat de hofmeester welke het buskruit gekregen had bedwelmd op het dek viel, en ik zag dat er tot ons groot ongeluk geen mogelijkheid meer bestond om de brand meester te worden, daar het voordek reeds geheel afgebrand was en de vlammen de luiken uitsloegen, zodat het hoog tijd was om op levens behoud te denken. Maar hoe de boten met zulk weer uitgekregen en maar één mast waaraan men takels hechten kon! Wij waren intussen gelukkig genoeg, met een takel op de grote ra en een op het groot stag, dezelve ten 10½ ure hoewel geheel beschadigd er uit te krijgen.
De barkas was van voren en van achter reeds in brand geweest en zo lek, dat vier man met putsen deszelve niet ledig konden houden. Het weder scheen nog erger te worden en, niettegenstaande de zware stortregens, was de vlam reeds op onderscheidene plaatsen in het tuig en de fokkemast geheel in brand. Wij hadden toevallig een zak, met ongeveer 40 Nederlandse ponden brood en twee hammen, in de kerk (opm: ruimte voor de kajuit, die van de eigenlijke kajuit gescheiden was door een schot; men hield daar vroeger de kerkdiensten) onder het luik liggen, welke wij in de boten kregen, als ook twee kwart leggers half vol water, anders konden wij deszelve door de zwaarte niet in de boten krijgen; ook was door de hofmeester op mijn order uit mijn kamer gehaald het blikje met scheepspapieren, journaal, sextant, een kaart en een paar boeken, welke voor dagelijks gebruik altijd bij elkander voor de hand waren; en zo waren wij verplicht om met de twee geheel ontramponeerde vaartuigen, in zulk een vreselijk weder en ten minste 70 mijlen van het laatste land verwijderd, ten 11 en een half ure het schip te verlaten, wijl wegens de hitte niemand het langer aan boord konde uithouden. Wij maakten de boten achter malkander vast en hielden dezelve zo goed mogelijk op de zee, zijnde met 14 man in de barkas en met 8 man in de sloep, half gekleed, zonder baatjes (opm: baadje, katoenen jasje), schoenen of kousen, de passagiers in sarong en kabaai (opm: huisjakje), elk ogenblik denkende dat onze laatste minuut daar was. Wij hadden een zeer bange nacht. De bliksem sloeg tussen beide tussen de twee boten in zee. De donkere nacht werd voor ons verlicht door het brandende schip, dat nu van achter tot voor reeds in de vlam was. Wij zagen de dag reikhalzende te gemoed, om te zien of het vroeger vermelde schip ook bij ons was, doch zagen niets als ons brandend vaartuig waarvan de masten reeds afgebrand waren en des namiddags van de 30e maart ten 4 ure zagen wij hetzelve zinken. Het verschrikkelijke donder-weder met aanhoudende stortregens duurde voort tot ’s morgens van de 1e april, toen wij allen als doorweekt, altijd de boot half vol water hebbende, eindelijk het weder zagen opklaren en de zon doorkomen. Nu dacht men ook voor de eerste maal aan eten, doch ons brood was, niettegenstaande er een bramzeil over gelegen had, tot een deeg geworden en doorweekt van zout- en regenwater bijkans oneetbaar, en ons water daar de pompen niet goed dicht geweest waren, geheel brak. Ik resolveerde (opm: besloot), daar de wind zuid-oost liep, naar Madagaskar te sturen en van ons bramlijzeil een zeil gemaakt hebbende, stevenden wij om de noord, hebbende wij een kompas uit het nachthuis en een lood medegenomen. Na drie dagen noordwaarts gezeild te hebben, dat wij zware stroom om de zuid hadden en de wind noord-oost liep, zag ik dat het niet mogelijk was de kust van Madagaskar te bereiken. Wij hadden met ons 22 personen, dagelijks een mok, ongeveer een fles vocht inhoudende, met ons zout en zuur brood en een hals van een fles waarvan 16 in een fles gingen driemaal daags brak water, want ik had ons weinige voedsel nog voor 15 à 16 dagen verdeeld.
Nu kregen wij ook nog slecht weder, waardoor wij in de nacht van de 3e en 4e april de sloep verloren, en dachten dezelve verongelukt te zijn, doch vonden ze des morgens geheel vol water terug; toen namen wij de 8 man uit de sloep ook nog in de boot en lieten wij het wrak drijven.
Men moest met het beste weder met 4 à 5 man met putsen het water uit de boot houden.
Nu besloot ik om naar het vaste land van de kust van Afrika te stevenen, alwaar wij dan ook de 15e april uitgehongerd en uitgedorst op 24º18’ ZB 35º40’ OL, even bezuiden Kaap Los Corientes, geland zijn.
Wij hadden toen niet meer te eten of te drinken, en waren na onze landing, welke door een zware branding op klippen ging, genoodzaakt boombladeren en wilde wortelen te eten, wordende door de negers mishandeld, welke ons om de zuid dreven. Hier verloren wij de sergeant-majoor M. Rijneveld en de matroos passagier C. Mentz, welke van honger en dorst gestorven zijn.
Na 4 dagen zuidwaarts gelopen te hebben, de wil hebbende naar de Algoa baai en ons gevoed hebbende met boombladeren en wilde wortelen, ontmoetten wij een negerhoofd, welke ons in de Portugese taal, die door de heer Reverchon verstaan werd, zeide dat wij met hem zouden gaan en dat hij ons te In… (opm: waarschijnlijk Inhambani, zie ook RC 251137 advertentie) bij blanken zoude brengen, hetwelk hij, na ons gevoed te hebben, ook deed, zodat wij aldaar de 26e april, dood afgemat door een mars van 25 à 30 mijlen door het mulle zand en de bossen van Afrika, half naakt aankwamen en ons weder onder beschaafde mensen bevonden.
De 4e mei zond de gouverneur ons naar Mozambique, nadat ik eerst protest ? (opm: zeeprotest [scheepsverklaring]; het vraagteken was van de redactie van de JC) gemaakt had, en de 30e mei kwamen wij aldaar allen ziek aan, met achterlating van de heer Reverchon, die wij te In… (opm: waarschijnlijk Inhambani) gelaten hadden en met verlies van twee man der equipage. De Portugese gouverneur aldaar trok zich onzer (opm: lot) aan en behandelde ons zeer royaal. De zieken gingen dadelijk naar het hospitaal en de stuurlieden en passagiers werden bij burgers gelogeerd. Ik heb de eer bij Zijne Excellentie te wonen.
Er is hier geen gelegenheid naar Europa. Ik heb al het volk met Zuidzee-vissers naar St. Helena (opm: mogelijk St. Helena Bay, Westelijke Kaap; 32º45’ ZB 18º01’ OL) afgezonden en de heer Brun is met een Engels brik over Madagaskar naar Londen vertrokken, zo dat ik met nog twee stuurlieden en het dochtertje van Rijneveld (opm: de overleden sergeant-majoor) hier ben, en reikhalzend naar een gelegenheid uit zie om ook weg te komen, hetwelk denkelijk niet voor oktober zal zijn. Ik ben hier ook zwaar ziek geweest maar nu weder beter, hoewel nog zwak en mager als een geraamte, en dood arm zo als ik ga en sta, want ik kan hier geen geld krijgen, daar de Hollanders hier onbekend zijn.
Wij krijgen soldij, dat is zo wat 33 centen daags en daar voor kan ik mij net schoon houden, om bij de gouverneur, door wie ik enige klederen bekomen heb, aan tafel te komen.
En hiermede heb ik de eer enz.
1838
AB 020138
Lijst van vergane, gesloopte en verbrande schepen gedurende het jaar 1837.
NIJVERHEID, Bouman.
AH 060138
Het Journal de la Haye (opm: een Haagse krant) behelst een brief, door de heer Brun, adjunct-onderinspecteur bij het koloniale leger, aan de kolonel Timmermans van datzelfde leger, tegenwoordig in deze residentie (opm: Den Haag) woonachtig, geschreven uit Mozambique: Na het verbranden van het schip de NIJVERHEID (opm: brik, bouwjaar 1827, kapt. T.J.J. Bouman, dezelve bevat de volgende bijzonderheden:
Mozambique, 26 juni 1837
Mijn waarde kolonel,
De welwillendheid, welke gij hebt willen betonen, terwijl ik mij in Indië onder uw bevelen bevond, maakt het mij ten plicht u mede te delen, wat mij is wedervaren gedurende mijn overtocht van Batavia naar het moederland, werwaarts ik mij wegens redenen van gezondheid en familiezaken begaf. Trouwens, ik weet hoeveel belang gij in de officieren van uw corps stelt.
Ik scheepte mij in op de brik NIJVERHEID, onder bevel van kapt. Bouman uit Rotterdam. Eerst was onze reis zeer voorspoedig, doch de 29e maart jl., toen wij ons 29º56’ ZB 43º38’ OL van Greenwich (opm: plm 300’ ZW van Madagascar) bevonden, overviel ons een verschrikkelijk onweer, vergezeld met windstoten, en de bliksem op ons dek slaande, zette hetzelve in de brand. Het scheepsvolk en de passagiers stelden ongehoorde pogingen in het werk om de brand meester te worden, maar vruchteloos; wat de vlammen spaarden, werd door de golven verzwolgen. Wij betwistten ons aan boord zo lang aan het vuur, als er slechts enige hoop tot redding van hetzelve bestond, zo zelfs, dat het hekwerk van onze grote sloep reeds door de vlammen bereikt werd, toen wij er in slaagden om dezelve over boord te krijgen, en hadden wij nu aan het water het behoud van dit vaartuig te danken, daar korte tijd daarna het rokend wrak van de NIJVERHEID in de golven verdween.
Wij hadden er het leven, doch ook niets anders afgebracht, en wij zetten onze gevaarlijke vaart tot de 15e april voort, toen wij de Afrikaanse kust, bij de Kaap de los Corientos op 24º18’ breedte en 35º46’ lengte (opm: Cape Correntes, 24º06’ ZB 35º30’ OL) bereikten. Wij hadden bijkans geen levensmiddelen meer om het leven van 22 schipbreukelingen te onderhouden; 40 ponden beschuit, omstreeks een kwart waterton en 2 hammen, ziedaar onze hele levensvoorraad voor zo veel mensen, en voeg hierbij een verschrikkelijke droogte, voor ongelukkigen die de hemel, al was het een enkele regendroppel, afsmeekten. Meer dan eens geraakten wij door de verbolgen zee en de stromen in het grootste gevaar; doch wij werden telkens gered, dank zij de tegenwoordigheid van geest en onverschrokkenheid van onze kapitein, en dank bovenal de Goddelijke barmhartigheid, waarin wij al onze hoop hadden gesteld, en die, daar zij ons voor alle noodlottige tweedracht behoedde, ons vergunde tot het laatste ogenblik van onze ontscheping, het kleine dagelijkse rantsoen te ontvangen, wat vooraf was verdeeld, om hetzelve te langer te doen duren. Wij waren niet ver van Madagascar verwijderd, doch tegenwind en stroom hielden ons er van af, verbrijzelde onze sloep op de klippen, welke de gehele kust bedekken, doch wij waren gelukkig genoeg om de branding te overkomen, en het strand te bereiken. Gedurende onze moeilijke tocht, hadden wij de gepensioneerde sergeant-majoor verloren, doordien hij te veel zout water had gedronken; hij stierf in het gezicht van de kust, bij ons zijn ongelukkig dochtertje van 14 jaar achterlatende. Wij moesten nog een matroos achterlaten op het strand, waar wij landden, die wij door de uitputting van onze krachten niet verder binnen ‘s lands konden vervoeren.
Onze tocht vervolgende ontmoetten wij kaffers, en wij konden niet dan de gastvrijheid van die arme lieden roemen; zij, die in de eenvoudige natuurstaat verkeerden, deelden met ons het weinige wat zij hadden. Na een moeilijke tocht in het binnenland dezer alsnog nooit bezochte streken, en gedurende welke wij, tegen ruiling van enige spijkers en ijzerwerk van onze sloep, die wij de voorzorg hadden gebruikt mede te nemen, verschaften wij ons een weinig maïs, enige maniok wortelen en soms enige oranjeappelen kwamen wij de 26e april, afgemat en bijkans naakt te Inhambaai aan (opm: Inhambane, pos: 23º52’ ZB 35º23’ OL). De Portugese gouverneur, señor Candido Montes, en de aanzienlijken van dit oord, onthaalden ons vriendschappelijk en verzorgden ons, zo veel als in hun vermogen was: daar kwamen wij een weinig op verhaal van de ellende en de ontberingen, welke wij een maand lang geleden hadden, want toen wij aankwamen, zweemden wij niet meer naar mensen, zodanig had onze fysieke en morele gesteldheid geleden.
De 4e mei scheepten wij op een Portugese brik in, die naar Mozambique bestemd was, alwaar wij de 30e daaraanvolgende aankwamen, na twee der onzen verloren te hebben, die aan de vermoeienissen, welke wij hadden geleden, waren gestorven. Te Mozambique ontving Zijne Excellentie de gouverneur-generaal Don Antonio de Mello, met het hoofdbewind over de Portugese etablissementen op deze kust belast, ons met voorkomendheid en met de edelmoedigste menslievendheid, terwijl de inwoners als om strijd alles te brengen wat tot verlichting van onze toestand kon strekken.
Ik behoef u niet te zeggen, kolonel, hoe zeer wij naar het ogenblik haken, om het vaderland weder te zien doch de rechtstreekse gelegenheden naar Europa zijn zeldzaam; reeds bevinden wij ons sedert twee maanden alhier, en wellicht moeten wij nog even lang hier vertoeven; wij zouden ons denkelijk, voor die tijd, naar Bourbon (opm: Réunion) of Mauritius kunnen inschepen, werwaarts de equipage van de VULCAIN, van Nantes, zich denkt te begeven. Dit schip is in de baai van Imhambaai vergaan, doch de lading is geborgen. Door genoemd middel zouden wij onze terugkomst in Europa niet verhaasten. Zijne Excellentie de gouverneur-generaal heeft zich diensvolgens wel willen verbinden om ons, op kosten van zijn bewind, hetzij naar Engeland, hetzij naar Lissabon, te doen vertrekken door een gelegenheid, welke hij eerlang wacht. Ik kan de oplettendheid en de kiese behandeling, die wij van die hoge gezagvoerder ondervinden, niet genoeg roemen; doch hetgeen ons nog meer vleit, is de geestdrift, welke men in deze vergelegen streken voor onze geëerbiedigde Monarch, voor de instellingen, de nationale geest en de handelsbloei van Nederland, mitsgaders voor de wijsheid van deszelfs koloniaal bewind aan de dag legt; zo gij bespeurt, kolonel, blijf ik niet ten achter om u al te melden wat ik weet en dit schriftelijk onderhoud verzacht het leed des afzijns en verkort de eenzaamheid van een langdurige uitlandigheid.
Vaak heeft Z.E. bij de feesten, welke dezelve geeft, toasten aan de koning en het volk van Nederland gebracht, welke heildronken telken male door de luidste toejuichingen werden ontvangen, en bij die gelegenheid heeft Z.E. ons steeds verzekerd, dat hetgeen hij voor ons deed, niet slechts het uitvloeisel van gevoelen van menslievendheid was, maar ook een minder belangeloze strekking had, te weten, om op die wijze te doen zien welk een grote prijs het Portugese bewind stelt op de vriendschap van Z.M. de Koning der Nederlanden, en ter zelfder tijd betreurde Z.E., dat hij niet meer kan doen, want, zei hij, de ontwerpen tot kolonisatie van deze streken zijn nog niet rijp genoeg om tot uitvoering te worden gebracht, en tot dusver zijn onze handelsbetrekkingen zo onbetekenend, dat zij ons ter nauwer nood het strikt nodige verschaffen.
Nog ben ik aan de ijverige oplettendheden van mijn gastheer, de kapitein der artillerie, señor Antonio Candido Pedrozo Gamitto, het genot van een goede gezondheid verschuldigd, want het oord, waar wij ons bevinden en deze gehele kust, zijn niet in de beste geur wat derzelver gunstige gesteldheid voor de gezondheid der Europeanen betreft; doch het is even waar, dat de Europeanen zich gemeenlijk niet genoeg ontzien, dat zij als het ware het luchtgestel tarten en niet de minste leefregel in het gebruiken van spijzen in acht nemen.
Met een goed stelsel van beheer, waarmede men zich in het moederland bezig houdt, en aan welks hoofd de tegenwoordige gouverneur-generaal verdient geplaatst te blijven, zal deze volksplanting zeker een even grote mate van bloei als Brazilië bereiken; wellicht zal Mozambique weder een tussenliggend punt voor de handel en de scheepvaart tussen Europa, Amerika en Azië worden. Vermits tegenwoordig de negerhandel (opm: slavernij) alhier afgeschaft is, kan men met veel gemakkelijkheid uitmuntende arbeiders bekomen, aldus zijn deze streken wel waardig om de aandacht van volksplanters van ondervinding te vestigen, die er menigvuldige voortbrengselen uit de drie rijken zullen aantreffen, welke thans aan de onbebouwde natuur zijn overgelaten.
Waarschijnlijk zal ik eerlang gelegenheid vinden, om u nadere bijzonderheden en nieuwe berichten mede te delen; doch ik heb vermeend van de tegenwoordige gelegenheid te moeten gebruik maken, om des te vroeger hulde te bewijzen aan allen die ons op deze kust zulk een edelmoedige gastvrijheid hebben verleend, en verder aan de kapitein der NIJVERHEID, wiens gehele gedrag, van het ogenblik onzer inscheping niet opgehouden heeft een voorbeeld voor allen te zijn, en boven alle lof verheven is.
Ik ben, enz.
1839
ZZC 220339
‘s-Gravenhage, 20 maart. Men meldt uit Rotterdam van de 18e dezer: op heden is in de vergadering van burgemeester en wethouders dezer stad, ten gevolge van een daartoe van het hoger bestuur gedane uitnodiging, op een plechtige wijze aan de heer scheepskapitein T.J.J. Bouman alhier, door de heer burgemeester een gouden medaille uitgereikt, voerende aan de ene zijde de beeltenis des Konings en aan de andere zijde de vermelding van het lofwaardig gedrag, door deze gezagvoerder, bij gelegenheid van de ramp aan het schip de NIJVERHEID overkomen, aan de dag gelegd.
DDH 270438
Gisteren is te Rotterdam, met goed gevolg, van stapel gelopen het fregatschip HENDRIK JAN, groot circa 750 tonnen, gebouwd voor rekening van den heer L.F. de Bruyn, op de werf van de wed. E. Fisser en is daarna opgehaald de kiel voor een schip van gelijke grootte, genaamd MOSAMBIQUE, zullende varen onder het boekhouderschap van de heren Hudig en Blokhuyzen, voor rekening van enige ingezetenen dezer stad, welke zich met de heren A. van Hoboken en Zonen, als commissarissen, verenigd hebben, ook met het doel om het gezag van dit schip op te dragen aan T.J.J. Bouman, als een hulde aan zijne bekwaamheden bedaarden moed, bij de redding der passagiers en equipage van het verbrande schip de NIJVERHEID.
AH 210738
Advertentie. Boekaankondiging: Het verbrande brikschip de NIJVERHEID, kapt. Bouman, van Rotterdam.
Met het weldadige oogmerk om aan de gehuwde leden der equipage van het, in hoofde dezes, genoemde schip en aan het door de ramp ouderloos geworden meisje, enige vergoeding voor het geleden te schenken, heeft de heer passagier C. Brun, adjunct inspecteur bij het Nederlands Indische leger, deelgenoot aan al de rampen, geschreven, het werk getiteld : De redding der bemanning van het Nederlandse brikschip de NIJVERHEID, verbrand in de Indische zee op 29° 56' Z. en 43° 38' lengte beoosten Greenwich; benevens de beschrijving een reis op de kust en in de binnenlanden van Oost-Afrika, met statistieke en mercantile berichten, betreffende dit weinig bekende gewest; door C Brun, adjunct inspecteur bij het Nederlands Oost-Indische leger." Dit werk heeft de ruime deelneming genoten van het Koninklijk Huis, van den Minister van Koloniën, van de Directie der Nederlandsche Handel-Maatschappij, en der Directie en Deelhebberen der Reederij, tot welke het schip behoorde, daarenboven in het algemeen van vele mensenvrienden in een ruime mate. Maar de deelneming tot het opgegeven doel, in nimmer te groot geacht worden in het land, in hetwelk bijna leder huisgezin in de zeevaart belang stelt. Het werk is daarenboven niet alleen lezenswaardig om het zonderlinge, het verheven gelukkige der redding, maar om de zeer oorspronkelijke beschrijving van landen die tot dusverre zoo weinig bekend zijn en bij de vorderingen van handel en scheepvaart wellicht in korten tijd en door de kennis der bijzonderheden in het aangekondigde werk vervat, van enig belang zullen worden. Hetzelve wordt,onder erkentenis aan de voortreffelijke gevoelens des schrijvers, uitgegeven, voor rekening der Reederij en tot het voorgestelde doel, bij de boekhandelaren Mensing en van Westreenen te Rotterdam tot den prijsvan ƒ3.90, en is alom in dit Rijk op bestelling te bekomen, doch wordt om het doel niet in kommissie verzonden.
MCO 270938
Door Z.M. is dezer dagen de gouden medaille van de tweede grootte toegekend aan den koopvaardij-kapitein Bouman, van het Nederlandse schip de NIJVERHEID, voor zijn loffelijk gedrag bij gelegenheid van het schipbreuk lijden van gemelde bodem in de Portugese provincie Mozambique (Afrika)
UC 141238
Per de JACOBUS, kapt. Romyn, van Batavia naar Rotterdam, van Dartmouth den 10 dezer te Hellevoetsluis binnen, is in het vaderland aangekomen de opper-stuurman Krans, van het verbrande schip de NIJVERHEID, gevoerd geweest door kapt. Bouman.
1839
AH260339
Advertentie: Bij gemelde uitgevers zijn nog voorhanden, enige weinige exemplaren van het zoo belangwekkende als voor den handel hoogst nuttige werk: de redding der bemanning van het Nederlands brikschip NIJVERHEID, verbrand in de Indische Zee, benevens "de beschrijving ener reis op de kust en in de binnenlanden van Oost-Afrika, door C. Brun, Adj. inspecteur bij het Nederlands Oost-Indisch leger, en passagier aan boord van gemelde bodem (Den kapitein van gemeld schip, den heer T.J.J. Bouman, is dezer dage, van wege Z.M. onzen ge-eerbiedigde en veel geliefden Koning, als blijk van tevredenheid over deszelfs bij die gelegenheid gehouden gedrag en betoonde moed en volharding, een gouden ere-penning geschonken.) De prijs van genoemd werk is NLG 3.90; zijnde de opbrengst van dezelve bestemd voor de huisgezinnen van de gehuwde leden der equipage, en voor een vijftien-jarig ouderloos meisje, dat alle gevaren en vermoeienissen, als gevolgen van het verongelukken. van het schip, gelukkig heeft doorgestaan.