1887
NRC 190487
Rotterdam, 19 april. Een vaartuig, geladen met ruim 1.300 vaten petroleum, gisteren morgen uit de Petroleumhaven te Charlois gesleept wordende, is overvaren door het stoomschip W.A. SCHOLTEN van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij. Gemelde boot was op haar uitreis. Het vaartuig is door de sleepboot op het droge gevoerd. De personen zijn gered. Vele vaten petroleum dreven op de Maas hier en daar in het rond. De W.A. SCHOLTEN scheen geen schade bekomen te hebben. Zij is althans doorgevaren.
NRC 211187
Het stoomschip W.A. SCHOLTEN, kapt. J.H. Taat, zaterdag 19 november ’s ochtends om 07.00 uur van Rotterdam naar New York vertrokken met 160 passagiers en 54 man equipage, is volgens de bij de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij ontvangen telegram 20 november in de ochtend bij Dover gezonken door aanvaring met een onbekend gebleven stoomschip. Ongeveer 50 der opvarenden van de W.A. SCHOLTEN zijn gered door het Engelse schip EBRO, onder deze zijn de heer Geuken, de administrateur, de dokter, de eerste en tweede machinist en de tweede stuurman. Volgens later ontvangen bericht zouden er in het geheel omstreeks 80 der opvarenden zijn gered.
NRC 221187
Volgens een nader bij de Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij ingekomen bericht uit Dover zijn aldaar twaalf lijken geland, waaronder die van de kajuitpassagier Blane, van de eerste officier en van de vierde machinist. Door de nabijheid van twee zeilschepen was de mogelijkheid, dat er meer personen gered zijn geworden, niet uitgesloten.
Een Reuter-telegram uit Dover van gisteren meldt, dat aldaar 22 lijken waren aangebracht. Er werden voortdurend vele sloepen gezonden naar de plaats, waar de W.A. SCHOLTEN gezonken is, om, zo er nog levende drenkelingen gevonden werden, hen te redden.
Het casco en de inventaris der W.A. SCHOLTEN zijn verzekerd voor NLG 350.000 bij verschillende maatschappijen aan de Rotterdamse beurs. De lading was zeer kostbaar en wordt als verzekerde waarde geschat op ca. 1½ miljoen gulden, Zij bestond o. a. uit 1.800 pakken tabak, ter gezamenlijke waarde van NLG 900.000 à 1 miljoen (ieder pak tabak geldt NLG 500 à NLG 600). Verder een belangrijke partij wijn in vaten en kisten, diverse collis planten en bollen, kisten manufacturen, glas en aardewerk en meer stukgoederen.
Door deze ramp worden zowel de Rotterdamse als de Amsterdamse beurs zwaar getroffen.
Als een bijzonderheid verdient nog vermelding, dat de eigenlijke gezagvoerder van het stoomschip W.A. SCHOLTEN, kapt. Bakker, voor deze reis, ten einde een weinig rust aan wal te genieten, had geruild met kapt. Taat.
Het stoomschip W.A. SCHOLTEN, groot 2.529 ton, werd in 1874 gebouwd voor rekening der Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij bij de firma Napier & Sons te Glasgow.
Uit Londen wordt ons het volgende geseind:
De scheepsdokter der W.A. SCHOLTEN geeft de volgende bijzonderheden:
Wij verlieten Rotterdam de negentiende ’s morgens; alles ging wel, tot eergister avond, toen het stoomschip zich bevond op ongeveer elf mijlen afstand van South-Sandshead- vuurschip. Destijds was het weder na de mistigheid, opklarende en de zee kalm.
De W.A. SCHOLTEN stoomde langzaam voort, na enige tijd geankerd te hebben. Plotseling zagen wij een stomer in het verschiet, zijdelings op ons afkomen. Wij vertoonden de ankerlichten. De kapitein der SCHOLTEN deed alles om een aanvaring te vermijden, door de koers te wijzen, te laten fluiten enz., maar tevergeefs. Wij hadden 215 passagiers aan boord, waaronder 130 tussendekreizigers. Slechts weinigen waren op het dek tijdens de aanvaring, maar de kapitein en de scheepsofficiers bevonden zich op de scheepsbrug. De meeste passagiers zaten koutend, lezend of spelend in de salon. Enkelen hadden de kajuiten opgezocht. Nauwelijks vond de aanvaring plaats, welke een gat van acht voet breedte maakte in het scheepsbeschot, of een paniek ontstond onder de passagiers, welke de kapitein en de scheepsofficieren tevergeefs trachtten te kalmeren. De SCHOLTEN had acht reddingsboten benevens twee reddingvlotten; van de reddingboten bleken er maar twee beschikbaar door het overhellen van het schip. De SCHOLTEN zonk ongelooflijk snel, binnen vijftien of twintig minuten, met de voorsteven het eerst. De passagiers hadden de tijd reddinggordels om te doen, maar de meesten schenen te verbijsterd.
Voor de SCHOLTEN met de achtersteven hoog in de lucht zonk, liet de kapitein noodseinen en stoomgefluit horen, hetgeen de aandacht trok van het stoomschip EBRO, welks gezagvoerder terstond, behalve reddingslijnen, een grote deklading hout liet werpen in het koude water, waarin talloze verkleumend lagen te worstelen.
Sommigen overleden op de EBRO tengevolge van de doorgestane koude, terwijl anderen geruime tijd nodig hadden om bij te komen. Talloze konden de reddingslijnen niet beetpakken door verkleuming.
Tot zover het verhaal van de scheepsdokter. De EBRO bleef tot zondag ochtend voort kruisen op de plaats der ramp. Toen niemand meer ziende, stoomde zij naar Dover.
De schipper van een logger uit Hastings rapporteert, dat een vreemde stomer, vermoedelijk de ROSA MARY, van Hartlepool, onderweg naar Saint-Nazaire, zijn netten stuk voer, waarop de logger hem achterna zeilde, om zich van de naam te vergewissen. Terwijl hij dat deed, vond de aanvaring plaats. Daarentegen houdt de gezagvoerder der gister middag te Dover binnengekomen ROSA MARY vol, dat de vreemde stomer invoer op de ROSA MARY, terwijl deze geankerd lag. Het staat in elk geval vast, dat de ROSA MARY ernstige schade heeft belopen, zodat zij nauwelijks drijft, terwijl de aard van de schade nauwelijks overeen te brengen is met de getuigenissen der officieren van de SCHOLTEN.
De schouwing der aangespoelde lijken vindt morgen te Dover plaats, waar de Nederlandse vice-consul, de stedelijke overheid en particulieren de overlevenden zeer liefderijk verplegen. Verschillende passagiers leggen ongunstige verklaringen af nopens de toestand der SCHOLTEN, toen deze zonk. Volgens de passagier Charles Miles, heerste er een schromelijke verwarring en gebrek aan tucht. De reizigers moesten de bemanning helpen in het neerlaten der reddingsboten, die van de davids losgehakt moesten worden, daar de katrollen weigerden.
Er heerst veel geheimzinnigheid nopens de oorzaken der noodlottige aanvaring. De geredde officieren der SCHOLTEN getuigen overeenstemmend dat de boot aangevaren werd te Werken (opm:?). Miles beweert verder dat de noodpijlen te laat opgingen, dat de Nederlandse matrozen ruw te werk gingen, enkel bedacht op zelfredding, zelfs vrouwen terzijde duwend. Een matroos ontgriste hem zijn reddingsgordel. De meeste buitenlandse passagiers zijn verdronken. De hoofdmachinist der SCHOLTEN dreef drie uren rond, alvorens opgenomen te worden door de Engelse stoomboot LECHMERE, onderweg naar Bilbao, die hem bij Newhaven aan land zette. De masten der SCHOLTEN zijn duidelijk van Dover zichtbaar. Het wrak ligt gevaarlijk voor de scheepvaart.
Op de kade te Dover heerste er gisteren de grootste opgewondenheid. Er varen loodsboten tussen het wrak en de wal, welke delen der lading en ook nog lijken aanbrengen. Deze laatsten liggen thans alle uitgestald in een loods, behorende aan de onderzeese telegraaf- kabel-maatschappij, in afwachting van de lijkschouwing. Nog slechts weinige lijken zijn herkend. Velen der bemanning zijn gered, evenzo alle Engelse passagiers, van welke er trouwens slechts acht of negen op de boot waren. De kapitein is verdronken met de eerste stuurman en de eerste hofmeesteres.
Alle geredden beschrijven de verwarring en de paniek aan boord na de aanvaring als verschrikkelijk. De grote koude scheen alle pogingen om zich te redden onmogelijk te maken. Te Dover heerst de overtuiging dat de Scholten geheel vrij van blaam is.
De Indépendance behelst een telegram, waarin de mededelingen van twee passagiers zijn opgenomen, die de ramp overleefden. De heer Abbleby vertelt, dat des avonds te tien uren, kort nadat de reizigers naar hunne hutten waren gegaan, een geweldig kraken werd gehoord. De SCHOLTEN was aan stuurboord aangevaren en het schip zonk loodrecht. Vreselijke tonelen hadden plaats. Moeders hielden hunne kinderen geklemd in de armen ; kreten en snikken weerklonken; geknield werd hardop gebeden. Twee van de vijf sloepen slechts konden in zee worden gebracht; aan de passagiers werden alle reddingsgordels, welke aan boord waren, uitgereikt maar er waren er niet genoeg. Sommige passagiers, met reddingsgordels aan, kwamen weer boven en zijn gered. De vorige namiddag hadden enigen zich vermaakt met het aandoen van die gordels; zij dachten niet dat zij enige uren later hen nodig zouden hebben.
Een ander geredde, de heer Stepney, vertelt dat de kapitein van de SCHOLTEN dadelijk na de aanvaring vuurpijlen liet afsteken. Dit trok de aandacht van de EBRO, welke tot vier uren ’s morgens op de plaats van het onheil bleef om de schipbreukelingen op te nemen.
De heer Stepney redde zich in een der twee sloepen. Onderweg zag hij vele ongelukkigen met de golven worstelen, maar het was onmogelijk hen te hulp te komen, want de sloepen waren reeds meer dan vol en liepen gevaar te zinken. Wat de SCHOLTEN aangaat, deze ging in minder dan twee minuten naar beneden.
De correspondent der Indépendance seinde uit Dover, dat de geredde matrozen verklaren, dat de SCHOLTEN, op het ogenblik toen de botsing plaats greep, stopte en het anker uitwierp wegens de mist. Op de kapitein van de ROSA MARY zou dus de gehele verantwoordelijkheid voor de ramp neerkomen.
NRC 231187
Aan de berichten in de Times van dinsdag omtrent het verongelukken van de W.A. SCHOLTEN is het volgende ontleend:
Dover, 21 november. Eenentwintig lijken van verongelukten zijn hier thans in een loods uitgelegd: vijf vrouwen en zestien mannen. Met behulp van de tweede stuurman der SCHOLTEN tracht men zoveel mogelijk deze doden te herkennen. Er zijn onder hen verscheidene Poolse Joden, die volgens de ritus van hun godsdienst zullen begraven worden. De begrafenis is bepaald op woensdag.
Het voornemen is, zo spoedig mogelijk (als het weder stil blijft) een duiker naar het gezonken schip omlaag te zenden, daar men vermoedt dat er vele lijken nog in het wrak zelf gevonden moeten worden. De SCHOLTEN ligt in ongeveer 12 vadem water, doch zij schijnt een weinig weg te drijven. Niet ver weg is de plek, waar indertijd de STRATHCLYDE en het Duitse landverhuizersschip POMMERANIA gezonken zijn.
De ROSA MARY ligt in het Granville Dock, en de gezagvoerder heeft reeds een gerechtelijke daging ontvangen om getuigenis af te leggen. De averij, die de ROSA MARY belopen heeft, lijkt te zijn toegebracht door botsing van haar voorsteven tegen een vlak lichaam, alsof zij daarmede rechthoekig tegen iets aangelopen was. Dit schijnt aanvankelijk reeds de indruk geweest te zijn bij de visser, die door de ROSA MARY werd aangeklampt om haar een sleepboot te bezorgen. De gezagvoerder zei tot die visser dat hij aangevaren was geworden (“had been run into”), waarop de visser opmerkte dat “if he had run into Dover Cliff, I should think he would have knocked the cliff down: he had such a blow on the bow.”. Desniettemin verklaart de gezagvoerder van het schip zeer beslist, dat niet hij de SCHOLTEN aanvoer, maar dat de SCHOLTEN hem, terwijl hij voor anker lag, zware averij toebracht, door in volle vaart dwars voor zijn boeg heen te stomen en hem de voorsteven af te snijden. De SCHOLTEN zou daarna doorgestoomd en niet meer gezien geworden zijn, terwijl de ROSA MARY in het grootste gevaar verkeerde van te zinken. Deze verklaring wordt door de opperstuurman en twee matrozen van de ROSA MARY bevestigd. Een dier matrozen, een zeker Boyes, verzekert zelfs dat de SCHOLTEN zeer snel liep, dat zij de door haar gehavende ROSA MARY aan haar lot overliet, en dat de schuld wegens de botsing beslist aan haar was.
Aldus lopen de verklaringen van beide partijen lijnrecht uiteen.
NRC 231187
Rotterdam, 22 november. Volgens nader ingekomen bericht van een passagier van het stoomschip W.A. SCHOLTEN deelt de Nederlandsch- Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij ons nog het volgende mede:
Ik zal hiermede een kort verslag van het gebeurde geven, voor zover dit mijn eigen ondervinding en indrukken die ik van het gebeurde gekregen heb, betreft :
De aanvaring had plaats om circa half elf; wij waren enige ogenblikken te voren ten anker geweest en stoomden nu half speed. De schok was zo licht, dat ik niet aan enig ogenblikkelijk gevaar heb gedacht. Ik verliet de rookkamer en begaf mij met de dokter, die ik op het achterdek vond, naar voren om de steerage-passagiers gerust te stellen. Op dit ogenblik werd van de brug het commando gegeven om de boten naar buiten te brengen en gereed te houden. Reeds was van te voren naar de machinekamer getelegrafeerd om te stoppen en onmiddellijk daarop om zacht aan vooruit te stomen welke order door de roeper werd bevestigd met bijvoeging van zo zacht als mogelijk. Ik meende, uit de rookkamer gekomen, een schip te zien aan bakboordzijde, hetwelk langzaam achter ons verdween.
Met de dokter begaf ik mij in de steerage, waar ik alles in de grootste opschudding vond.
Het water stroomde echter nog niet in het tussendek ; het gat door de vreemde boot gemaakt was echter door de bunks, waarvan er twee compartementen ingedrukt waren, zodanig bedekt, dat er van binnen niets nauwkeurig was waar te nemen.
Op het dek teruggekomen begaf ik mij naar de plaats waar de SCHOLTEN was aangevaren (enige meters vóór de brug) en vond dat de railing en het tuig weg waren over een uitgestrektheid van circa drie meter (deze waarnemingen zijn echter niet zo nauwkeurig dat zij als officieel zouden kunnen dienen). Ik begaf mij weder naar het achterdek. De beide boten aan bak- en stuurboord juist achter de brug waren uitgebracht, echter nog niet te water, en was men bezig met te trachten de beide achterste boten uit te brengen.
Ik begaf mij daarop naar beneden om mijn overjas aan te trekken en mijn lijfspreserver aan te doen, daar ik bemerkt had dat wij snel zonken. De lucht was sedert de aanvaring en dus ook vóór de aanvaring iets mistig, echter niet zo of wij konden het schijnsel van één der lichters (South Sand Head), zien op de wal. Boven gekomen vond ik alles in de grootste ontsteltenis ; de matrozen hadden de achterste boten verlaten, en ieder trachtte in de beide boten welke uitgebracht waren, te klimmen. Van de brug werd door de kapitein getracht de orde te herstellen en ik hoorde hem met de revolver in de hand uitroepen: de eerste welke in de boten gaat, schiet ik een kogel door de kop.
Intussen was de bakboordsboot te water gelaten, ik liep naar die zijde en toen de boot langs het schip kwam waar ik mij bevond wierp ik mijn jas in de boot en sprong daarop mede er in. Wij werden door het stoomschip EBRO opgepikt, welk stoomschip zich nadat het de vuurpijlen en blauwlichten door ons afgevuurd, had gezien het wrak tot op 100 yards naderde. De andere boot arriveerde enige ogenblikken later en nu werd door ieder die slechts zijn zinnen bijeen had getracht de zich in het water bevindende schipbreukelingen te redden met touwen welke over het schip geworpen werden en met de boten gedeeltelijk met onze manschappen, gedeeltelijk met die van EBRO bemand.
Wij bleven vier uur in de nabijheid van wrak ; er werden in het geheel 80 mensen gered.
Ik bemerkte nog de lichten van twee kleine boten welke zich in de nabijheid bevonden en naar alle waarschijnlijkheid ook enige schipbreukelingen zullen gered hebben. Daarna stoomde de EBRO naar Dover. Door de kapitein en crew van dit stoomschip werd alles gedaan om onze lieden aandroge kleren te helpen. Te Dover aangekomen, kwamen wij met Hammout’s boot aan wal en maakten toebereidselen voor de ontvangst der passagiers, terwijl de namen der geredden voor de 2e officier werden opgenomen. Deze werden in het Seamanshome opgenomen, van kleren voorzien en voor zover er geen plaats voor alle in het Home was door de secretaris, elders ingekwartierd. Behalve twee lijken welke door het stoomschip EBRO werden aangebracht, werden gisteren nog achttien lijken door twee vissersboten geland.
Het stoomschip , dat de W. A. SCHOLTEN heeft aangevaren is nu met alle zekerheid te noemen. Het is de ROSA MARY welke hier gisteren arriveerde met haar boeg tot op het collision bulkhead ingestoten. Wij nemen aan dat dit stoomschip volgens de gegevens die wij hebben na geankerd te zijn geweest onder stoom was toen het met ons in aanvaring kwam en door nalatigheid de zijlantaarns niet had ontstoken.
Onze Londense correspondent seint het volgende: De kapitein en de eerste stuurman der ROSA MARY hebben thans erkend, dat het hun schip en geen ander onbekend stoomschip is geweest, hetwelk zaterdagavond met de W. A. SCHOLTEN in aanvaring is gekomen.
De schipbreukelingen zullen zodra mogelijk terugkeren. De Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij heeft uit Rotterdam aan haar agent te Dover per telegraaf last gegeven om alle kosten voor de begrafenis der verdronkenen te voldoen. Talrijke kustschippers vissen in het Engelse Kanaal naar verdronkenen, doch door dikke nevel wordt het zoeken zowel als het werk van duikers belet.
NRC 241187
Voor de heer Payn, Coroner of the Dover Borough, legde de heer Franz Moritz, tweede stuurman van de W.A. SCHOLTEN, de volgende verklaring af:
De W.A. SCHOLTEN vertrok van Rotterdam des zaterdags 19 november, des ochtends ten 7 ure, en werd de reis zonder enige bijzondere gebeurtenis voortgezet tot des avonds 8 uur 30, toen het stoomschip ongeveer 6 à 8 Engelse mijlen beoosten South Sandhead ten anker kwam. Het weder was te mistig om door te varen, en bleef men ongeveer een uur aldaar liggen, tot het weder opklaarde, ofschoon het nog enigszins heiig bleef. Men ging toen anker op, en de gezagvoerder, opperstuurman, derde stuurman en de kwartiermeester die aan het roer stond, en hij zelf, waren op de brug. Hij ontdekte op de brug bijna recht voor uit twee witte lichten. Het ene scheen een ankerlicht te zijn en het andere een licht achter aan het schip, naar gissing op vier of vijf scheepslengten afstand, waarop onmiddellijk het bevel werd gegeven, “hard bakboord het roer” en waren de beide lichten spoedig uit de koerslijn van de W.A. SCHOLTEN. Hij dacht dat het schip hetwelk de vuren vertoonde ten anker lag, doch bemerkte dat men het naderde, hij hoorde geen stoomfluit noch beweging der machine, en binnen twee minuten nadat die vuren gezien waren volgde de aanvaring. Er werden onmiddellijk vuurpijlen afgestoken, waarmede men zo lang voortging tot het stoomschip zonk. Het was onmogelijk meer boten dan twee te water te krijgen, dewijl het stoomschip zo spoedig scheef viel. Het aanvarende stoomschip lag naar zijn mening niet ten anker, doch was in beweging. Hij heeft echter geen groen licht op het aanvarende stoomschip gezien.
Ook de administrateur Hulsinga en de matrozen Sorensen en Cornelis de Voogd, die op de uitkijk waren vooruit, legden verklaring in dezelfde geest af, en hoewel zij geen gekleurde lichten zagen, zijn zij van mening, dat de ROSA MARY niet ten anker lag. Ook zag geen hunner een ketting uitstaan.
NRC 071287
Londen, 5 december. In een schrijven uit Dartmouth (Zuid-Engeland) weerlegt de gezagvoerder van het stoomschip CLEANTHES het beweren van de gezagvoerder van de ROSE MARY, welk stoomschip in aanvaring was met de W.A. SCHOLTEN, dat niemand acht gaf op de noodseinen die hij deed. Hij bericht , dat hij langszijde van de ROSE MARY ging, en assistentie aanbood, doch dat deze niet werd aangenomen, terwijl de gezagvoerder bekend maakte dat hij ’s ochtends te Dover zou binnen lopen.
NRC 091287
Dover, 7 december. In de gemeenteraad van Dover werd besloten Hare Majesteit de koningin van Engeland te verzoeken om ten spoedigste maatregelen te nemen om de vuurschepen in het Kanaal in elektrische verbinding met de wal te brengen. De noodzakelijkheid daarvan werd aangetoond naar aanleiding der zeeramp van de W.A. SCHOLTEN binnen betrekkelijk korte afstand van het vuurschip van Goodwind Sand (bij Noord Foreland).
1888
JB 050188
Londen, 28 november. Het onderzoek van de lijkschouwer te Dover is thans afgelopen. De lijkschouwer, het getuigenverhoor resumerende, gaf zijn indruk te kennen, dat er geen misdadige nalatigheid op geen van de beide in aanvaring geweest zijnde schepen schijnt te hebben bestaan. De ROSA MARY had echter twee lichten en dit zou het andere stoomschip misleid kunnen hebben, terwijl volgens de voorschriften slechts één licht mocht gevoerd worden. De aanvaring werd waarschijnlijk veroorzaakt door een vergissing, waarvan de gevolgen verergerd werden door de stroom, die ten gevolge van de eb bestond en waarop niet behoorlijk schijnt te zijn gerekend door hen die de SCHOLTEN bestuurden. Het scheen twijfelachtig of aan boord van de W.A. SCHOLTEN wel al het mogelijke was gedaan om mensenlevens te redden en op dit punt zou hij gaarne meer vernomen hebben. Een van de getuigen sprak van de moeilijkheid om de boten van de davits los te maken en vertelde dat zij moesten losgehakt worden, alsof zij weinig gebruikt werden; terwijl er verder van de 6 boten slechts 2 konden gebruikt worden. Een van de juryleden deed hier opmerken, dat hij dacht dat een stoomboot van deze soort boten in betere toestand had behoren te voeren en dat hij niet geloofde dat al het nodige na de aanvaring gedaan was. De advocaat voor de SCHOLTEN zei daarop dat ongelukkig alle getuigen, die daarover opheldering konden geven, vertrokken waren, doch dat kapt. Bakker, de vroegere gezagvoerder van de SCHOLTEN, tegenwoordig was en alle vragen kon beantwoorden. De lijkschouwer echter oordeelde dat het van geen belang was wat de jury dacht over de wijze waarop belang was wat de jury dacht over de wijze waarop de boten gehouden werden, daar de SCHOLTEN een vreemd schip was. Er was echter een zaak van zeer groot belang waarop hij de aandacht wilde vestigen en die reeds bij vorige gelegenheden zijn aandacht had geëist en dit had betrekking op de seinen die door schepen in nood gebruikt worden. De gewoonte was vuurpijlen af te schieten. Ongelukkig ging er op deze kust bijna geen nacht voorbij, waarin men niet in een of andere richting vuurpijlen zag en in de meeste gevallen betekenden zij niets bijzonders. Zo werd bij het verlies van de DOLPHIN, 18 maanden geleden, ook geen hulp gezonden omdat men de seinen niet begreep. Hij geloofde dat er bepaalde noodseinen bestonden, doch de meesten begrepen dit niet en zij konden gemakkelijk met andere seinen verward worden. In dringende gevallen behoorde er een sein te kunnen gegeven worden, waarover geen twijfel kon bestaan. Hij hoopte dat de Board of Trade haar aandacht aan dit punt zou schenken. Verscheidene juryleden gingen daarop verder op de zaak in. Een van hun verklaarde zelfs dat menige firma een eigen sein had, waardoor grote verwarring ontstond. Daarop gaf de jury het volgende vonnis, waaruit op aandrang van de lijkschouwer een clausule werd weggelaten die de oorzaak van het ongeval aan vergissingen van de bemanning van de W.A. SCHOLTEN toeschreef: “Wij zijn van gevoelen, dat de overledenen hun dood vonden door te verdrinken ten gevolge van een aanvaring tussen de stoomboot W.A. SCHOLTEN en de stoomboot ROSA MARY van Hartlepool, liggende laatstgenoemde destijds voor anker. Wij zijn ook van gevoelen, dat de gezagvoerder van de EBRO lof verdient, omdat hij in de nabijheid van het wrak bleef en een groot aantal mensen redde die anders zouden zijn omgekomen”. Dat vonnis is zoals men ziet tamelijk ongunstig voor de opvarenden van de W.A. SCHOLTEN, en het geeft aanleiding tot enige beschouwingen die hier wellicht niet ongepast zijn. De coroner of lijkschouwer is een ambtenaar die slechts de oorzaken van de dood van personen heeft op de sporen. Alles wat bij daarbuiten doet behoort eigenlijk niet tot zijn werkkring. Ongelukkig leidt zijn onderzoek dikwijls tot besprekingen die geheel buiten het onderzoek vallen, hoe nauw ook daarmee verbonden, zoals onder andere ook in het onderhavige geval. Wat is het gevolg? Dat de openbare mening gunstig of ongunstig voor een of andere partij gestemd wordt hetgeen weer invloed op het verdere onderzoek van de “wreck comissioner” kan uitoefenen. Er is namelijk volgens de besturen van de Engelse wetgeving een bijzondere ambtenaar aangewezen voor het instellen van een onderzoek naar de oorzaken van zeerampen. Dat onderzoek heeft doorgaans zeer zorgvuldig plaats door deskundige personen. Wanneer er voorts uit de zeerampen processen voortvloeien, hetgeen meestal het geval is, dan heeft er nog een grondig onderzoek plaats aan het Admiraliteitshof. Een onderzoek naar de oorzaken van de aanvaring door de coroner, die krachtens zijn ambt geen bijzondere kennis van zeevaartaangelegenheden behoeft te hebben, en bijgestaan wordt door een jury, die evenmin met het oog daarop gekozen wordt, was dus hier geenszins op zijn plaats. Wel is dit het geval bij branden, waaromtrent geen officieel onderzoek plaats heeft, tenzij zij een politie-aangelegenheid worden. En wat leert nu de ondervinding? Zeer onlangs nog kwam het voor, dat bij brand aan huis van een Nederlander te Londen de “coroner” en zijn jury de man vrijsprak en dat deze niettemin door de justitie vervolgd werd wegens brandstichting. Het onderzoek van de coroner heeft dus geen waarde en daarom is het te meer te bejammeren, dat de heer Payn – die overigens een uiterst bekwaam man kan zijn, ik wil het niet ontkennen - zich zover buiten zijn eigen werkkring begeven heeft. De geïllustreerde bladen, die heden verschenen, bevatten illustraties betreffende de aanvaring, die een duidelijk denkbeeld geven van de aard van het geval. Door tussenkomst van de viceconsul Schott heeft de Nederlands Amerikaanse Stoomvaart-Maatschappij haar dank betuigd aan alle autoriteiten en inwoners van Dover voor de welwillendheid aan de geredden en de deelneming aan de achtergeblevenen van de omgekomen opvarenden betoond. De W.A. SCHOLTEN ligt nog altijd zeer gevaarlijk voor de scheepvaart en veel schepen hebben gevaarlijke ontmoetingen gehad. Te Dover en te Deal zijn nog enige meerdere lijken aangespoeld. Te Dover dat van een waarschijnlijk Duitse vrouw, waarop geen papieren gevonden werden. Te Deal onder andere dat van een Russisch onderdaan, waarop verscheidenen beeldjes gevonden werden, waaruit men afleidt, dat hij tot de Grieks-Katholieke godsdienst behoorde.
JB 070188
Een zaak van zeer veel gewicht voor hen die de zee bevaren – zegt de Scheepvaart- is bij het ongeluk met de W.A. SCHOLTEN aan het licht gekomen. Het is van algemene bekendheid dat er tussen de seinen, die een aanvaring of iets anders aanduiden, zo weinig verschil bestaat, dat men die niet van elkander kan onderscheiden. Het schijnt, dat de seinen, gegeven aan boord van de W.A. SCHOLTEN, gehoord zijn door sommige bootslieden, nabij de Admiralty pier, doch niet werden beschouwd als iets van ernstige betekenis; en daar het op een mijl op vier vijf afstands was, deed men de moeite niet om van wal te steken. Dit is een zaak van groot gewicht voor zeevarenden. De bootslieden te Dover en aan de Engelse kust klagen er over, dat zij dikwijls, beantwoordende aan de gegeven seinen, van wal staken, doch na een mijl of twee, drie geroeid te hebben, terug konden keren, daar hun diensten niet verlangd werden.
NRC 150188
Dover, 14 januari. Bij de hier jaarlijks gehouden vergadering van het National Sailors Home werd aan de directie door de Nederlandse vice-consul, de heer Schott, de hartelijkste dank betuigd vanwege de directie der Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij voor de opname en liefderijke verpleging der schipbreukelingen van het bij Dover verongelukte stoomschip W.A. SCHOLTEN.
JB 180188
In memoriam kapt. Taat, van de W.A. SCHOLTEN. Ere wie ere toekomt. Vergun mij daarom met een enkel woord de man te herdenken, die ik enige jaren geleden in het bannen der gevaren heb werkzaam gezien. Toenmaals, gelijk nu, vervulde hij zijn plicht met de dood voor ogen, maar toenmaals werd het schip als door een wonder gered. Wij verlieten de 1e januari 1882 Rotterdam per stoomschip EDAM, dat toen zijn tweede uitreis deed. Na de eerste twaalf uur prachtig helder vriezend weer te hebben gehad, volgde gedurende de eerste twaalf dagen een onafgebroken reeks van zware stormen, hevige westenwinden en hoge zeeën, waardoor de EDAM zodanig geteisterd werd dat wij de 13e één schroefblad en de 14e januari de overige verloren. Wij waren toen op de 43º NB 58º WL. Kapt. Taat bracht ons tot de 20e januari, steeds zeilende, op 40º NB en 67º WL en hadden wij nog slechts enkele dagen gunstig weer mogen behouden, hij zou de EDAM met behulp van haar zeilen te New York binnengebracht hebben. Maar het was anders beschikt; het weer belette hem zulk een grote triomf te behalen. De 20e januari werden wij “opgepikt” door de PERSIAN MONARCH, doch de hoge zee veroorzaakte voortdurend het breken van de kabel die de beide schepen verbond, zodat wij in de vroege morgen van 23 januari die boot uit het gezicht verloren. Verblindende sneeuwvlagen sloegen bijna onophoudelijk over het schip en dit was van voor tot achter met een korst ijs van 1 decimeter dikte bekleed. Wij dreven naar het noorden. Taat trachtte met meer zeil weer zuidwaarts te komen, maar de hevige storm sloeg de zeilen weg. Met de weinige overgebleven zeilen dreven wij zuidoost tot over drieën. Kort te voren was gelood en werd bevonden dat wij noordwaarts dreven en in allerijl het land naderden. Taat trachtte daarom het schip in zee te houden. Ten 9 uur kregen wij de Nantucket banken in het gezicht. Welk een vreselijke tijding, maar hoe werden wij als het ware gemagnetiseerd door kapt. Taats kalme moed. Welk een vastheid had die man in zijn stem en houding, toen hij ons slechts even het hachelijke van de toestand kwam mededelen, toen hij ons om zo te zeggen op de naderende dood kwam voorbereiden. “Mijne heren!” zei hij, “het spijt mij dat ik u zulk een slechte tijding moet mededelen, maar ik mag het u niet langer verbergen, wij verkeren in groot gevaar. Mijn officieren, mijn bemanning en ik zelf hebben alles in het werk gesteld om het schip te redden, niets is onbeproefd gebleven, wij hebben allen onze plicht gedaan, maar het heeft niet mogen baten, wij verkeren in groot gevaar; maar laten wij de moed niet verliezen, wie weet hoe wij nog terecht komen” en toen zich wendende toe een van de passagiers die zijn tranen niet kon bedwingen: “ik heb meer te verliezen dan gij, ik laat een vrouw met drie kinderen en een oude moeder achter”. Daarna zich weer op zijn post begevende in het voorbijgaan tot een groep matrozen, die met de koppen bij elkaar gestoken en met enigszins bedrukte gezichten elkander hun mening over de toestand toefluisterden: “Kom, vooruit jelui, naar voren, je staat net te kijken of je naar de kerk moet”, en toen nog even tot een officier die te lang naar zijn zin op het achterdek bleef: “Hoor eens, hier is op het ogenblik je plaats niet”, en verder enige woorden die voor mij onverstaanbaar waren. Evenals ons had hij de landverhuizers toegesproken en hen aangemaand in hun lot te berusten en daarna werden de deuren en luiken van het tussendek gesloten ten einde een paniek te voorkomen en opdat niemand door de zware zeeën overboord zou slaan. Wij dreven juist voorbij de gevaarlijkste banken te twee uur ’s namiddags en stootten inderdaad nog even op een rots, hetgeen een klein lek veroorzaakte. Het was een vreselijk imposant gezicht, die bergen van wild opspattend schuim, het gehele schip wit van ijs, dat door de zeeën gebeukt werd. De flarden van de zeilen en de rafelende touwen, die door de wind steeds meer vernield werden, leverden vooral een ontredderd en akelig schouwspel op en te midden van al dat geweld stond Taat zelf met de hand aan het roer, kalm als altijd, zonder in het minst enige ontroering te laten blijken, geheel het beeld van de onverschrokken zeeman. Gehuld in een zware jas van buffelhuid met hoge laarzen en een pelsmuts op trotseerde hij alle koude, maar van de bemanning waren er enigen, die door bevroren oren, handen of voeten buiten gevecht gesteld waren. Zodra het grootste gevaar geweken was, kwam Taat het ons berichten en ieder ademde weer vrijer en bewonderde de man die man met zoveel zelfbeheersing eerst de vreselijkste tijding kwam meedelen en daarna met evenveel kalmte: “dat wij als door een wonder gered waren”. Na een stukje brood gebruikt te hebben begaf Taat zich weer op zijn post. Van 23 januari tot het einde van de reis deed hij geen poging om zich ook maar enige rust van betekenis te gunnen. Bijna onafgebroken gedurende de laatste dagen op zijn post, kwam hij de 27e januari te New York toch nog in zulk een flinke toestand aan, dat de reporters van de New Yorkse bladen, die in allerijl aan boord kwamen, in hun rapport vermeldden: “kapt. Taat ziet er flink en goed uit, ofschoon hij een tijd van vreselijke angst heeft doorleefd”. Na het gebeurde op 23 januari werden wij achtereenvolgens door een paar stoomschepen, aan welke wij om assistentie seinden aan ons lot overgelaten. Kapt. Taat, die meer dan één geschenk van de Engelse regering had ontvangen voor diensten aan Engelse schipbreukelingen bewezen, werd in de steek gelaten door Engelse schepen! Eindelijk de 25e januari ontmoetten wij de NAPIER, die aanbood ons naar Halifax te slepen, waarvan wij ruim 400 mijlen verwijderd waren, terwijl wij slechts 180 mijlen van Sandy Hook verwijderd waren. Onmiddellijk nadat de NAPIER ons dit geseind had, begaf Taat zich in een sloep naar dat schip en zoals hij zelf zei: “ik heb de man op zijn gemoed gewerkt, gelijk een dominee het niet beter had kunnen doen”, en met het gewenste gevolg. De NAPIER bracht ons de 27e januari, ongeveer om 12 uur behouden bij Sandy Hook. De landverhuizers, mensen zonder enige middelen, brachten kapt. Taat brieven van dankbetuiging voor de uitnemende zeemanschap en de ware moed die hij had betoond, door hen veilig door de vreselijke gevaren te brengen, welke zij op reis hadden ontmoet. Het Handelsblad van 11 februari 1882 schreef naar aanleiding van deze reis: “Wij wensen de directie van de Rotterdamsche Maatschappij geluk met de redding van haar schip en met bezit van een gezagvoerder als kapt. Taat, die wederom getoond heeft over welke uitnemende mannen de Nederlandse koopvaardijvloot mag beschikken.” Taat was hier de redder van ongeveer 280 personen. Zonder zijn moed en beleid hadden wij het niet zover gebracht. Het was echter alsof hij geen geluk mocht hebben, want hetzelfde najaar boorde een Engelse stomer de EDAM, die slechts halve dag van New York op de thuisreis was, in de grond. Taat redde wederom allen die zich aan boord bevonden; slechts twee stokers, die waarschijnlijk op hun post gedood waren, kwamen bij deze ramp om. Geen zweem van plichtverzuim van zijn zijde was hier de oorzaak van de ramp. Taat bleef als zeer gewaardeerd gezagvoerder bij de Rotterdamsche Maatschappij. Een nieuwe EDAM was dra voor hem en onder zijn toezicht gebouwd en met dit schip maakte hij verscheidenen gelukkige reizen. En nu, eigenlijk het bevel van een ander overnemende, om die enige rust te gunnen, vindt hij zijn graf, op zulk een onverwacht tijdstip in de golven. De man die zich door de grootste gevaren een weg gebaand had, zinkt bij een vrij kalme zee met zijn schip in de diepte. Treurig einde voor zulk een held, maar toch ook een schitterend einde, want hij sneefde bij het vervullen van zijn plicht; allen die aan deze ramp ontkomen zijn, hebben evenals schrijver dezes hun leven te danken aan kapt. Taat. Met de revolver in de vuist, wist hij nu toch zoveel orde te doen bewaren, dat ten minste enkele mensenlevens gered werden, niet denkende om zichzelf of om zijn vrouw, zijn vijf kinderen en zijn oude moeder, geheel gewijd aan zijn plicht. Hij is niet de eerste van zijn familie, die de dood in de golven vond. Stammende uit een echt zeemansgezin, kozen al zijn broeders hetzelfde vak. Hij is de tweede van hen, die aldus sneuvelt op het veld van eer van de zeeman. Taat was een oprecht, humaan mens, een sieraad van de Nederlandse koopvaardijvloot, maar zeer bescheiden en die zichzelf ten zeerste tegen elk huldebetoon hem bewezen zou verzetten. Ik rekende het mij echter een plicht hem openlijk te herdenken en betreur het slechts voor u, brave kapt. Taat, dat geen bevoegder hand u recht deed wedervaren.
NRC 040488
Het verslag, door de directie der Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij over het boekjaar 1887 uitgebracht aan de commissarissen, luidt als volgt:
Voldoende aan art. 36 der statuten, hebben wij de eer hierbij over te leggen de rekening en balans over het vijftiende boekjaar (1887) onzer Maatschappij.
Wanneer wij, zoals gebruikelijk, daaraan een kort verslag toevoegen, dan dient wel in de eerste plaats te worden gewezen op de treurige ramp ons stoomschip W.A. SCHOLTEN overkomen, dat in de nacht van 19 op 20 november 1887, in de nabijheid van Dover, door aanvaring met een ander stoomschip zonk, en waarbij niet alleen schip en lading totaal verloren gingen, doch helaas ook vele passagiers en schepelingen, onder welke de kapitein en vier officieren, het leven lieten.
Een woord van oprechte dank zij hier uitgesproken aan allen die, toen het ons niet wel doenlijk bleek de achtergelaten betrekkingen alleen uit eigen middelen te steunen, ons daarin wakker ter zijde stonden.